APZ
29 september 1988
91a
3. Voor elk der 1n het vorige lid onder a. en b. bedoelde leden kan op
overeenkomstige wijze als daar bepaald, een plaatsvervangend lid wor-
den aangewezen.
ARTIKEL 16.
1. De leden van het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 15, tweede lid
onder a, worden aangewezen door de raden der gemeenten, met inacht-
neming van artikel 13 van de wet en van de voordracht bedoeld in ar-
tikel 18, derde lid van de regeling. Zij treden af op het tijdstip
waarop de leden van de raden der deelnemende gemeenten aftreden; zij
houden evenwel zitting tot het tijdstip waarop in hun vervanging is
voorzien.
2. Hij die ter vervulling van een anders dan door periodiek aftreden
opengevallen plaats tot lid van het bestuur is aangewezen, treedt af
op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij werd aangewezen,
moest aftreden.
3. Verlies van het lidmaatschap van een college van burgemeester en wet
houders heeft verlies van het lidmaatschap van het bestuur ten gevol
ge.
ARTIKEL 17.
Het lidmaatschap van de leden, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder
b. eindigt:
a. met ingang van de le januari volgend op het periodieke aftreden van
de leden bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder a;
b. wanneer de aanwijzing tussentijds wordt ingetrokken.
ARTIKEL 18.
1. Voor de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur worden de
gemeenten verdeeld in vijf groepen, namelijk:
a. gemeenten met minder dan 12.000 inwoners;
b. gemeenten met 12.000 - 30.000 inwoners;
c. gemeenten met 30.000 - 60.000 inwoners;
d. gemeenten met 60.000 - 90.000 inwoners;
e. gemeenten met meer dan 90.000 inwoners.
2. Voor de bepaling van het aantal inwoners is artikel 4, eerste lid,
-4-