wo
27 oktober 1988 105
HOOFDSTUK II BESTEMMINGENBOUWEN EN GEBRUIK
ARTIKEL 4 WOONDOELEINDEN (W)
1. De op de kaart als zodanig aangegeven gronden zijn bestemd voor het wonen.
2. Op de in lid 1 bedoelde gronden zijn toelaatbaar:
a. woningen;
b. bijgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. tuinen, waaronder begrepen verhardingen;
3. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aandui-
dingen op de kaart en de volgende bepaüngen:
a. op een strook ter breedte van 3.00 eter gemeten uit de van de weg
afgekeerde zijde van een bouwvlak mag de goothoogte van een gebouw
ten hoogste 3.00 meter bedragen. indien op het moment van ter visie leg-
ging van het ontwerp-bestemmingsplan bij een bestaand deel van de woning
op deze strook een grotere goothoogte aanwezig is, is deze bepaling voor
dat deel niet van toepassing;
b. de goothoogte van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste
3.00 meter bedragen;
c. de onder a. en b. genoemde bepalingen zijn niet van toepassing op de wo-
ningen waar ter plaatse op de kaart binnen het bouwvlak de aanduiding
is ingetekend.
4. De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitslultend worden gebouwd met
inachtnemlng van de volgende bepalingen:
ade bouwhoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel
van een woning of het verlengde daarvan mag ten hoogste 1.80 meter be-
dragen;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel
van een woning of het verlengde daarvan mag ten hoogste 1.20 meter be
dragen;
cde bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten
hoogste 3.00 meter bedragen.
5. Een wonlng raag voor ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte met een
maximum van 50m2 worden gebruikt voor praktijkruimten.
- 14 -