Wonen
26 oktober 1989
nr97
8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere elsen te stellen omtrent de
situerlng, de lengte en de hoogte van de gebouwen, die ingevolge het bepaaide
in lid 2 toelaatbaar zijn, indien deze gebouwen over een lengte van meer dan
2.00 meter, hetzij in de erfscheidinghetzij binnen een afstand van 2.00
meter hiervandaan zullen worden gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op
te richten bebouwlng geen onnodige nadellge veranderingen teweeg brengt in
de bezonningssituatie op de aangrenzende erven en overigens met dien verstand
dat
a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt
geschaad
b. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 3 en lid 6 ten aanzien
van het te bebouwen gedeelte van de gronden;
c. de goothoogte niet wordt teruggebracht tot beneden 2.50 meter.