186
26 oktober 1989
handelen, zeker ln het licht van de plaatselijke taak, die
beperkingen heeft in het funktioneren. Er worden hele
voorzichtige schreden gezet op het gebied van ontwikke-
lingssamenwerking en dat is een goede zaak.
Het wil echter niet zeggen, dat dit alles vredesbeleid
moet zijn. Vredesbeleid geeft een soort van getuigenisach-
tig iets aan dit soort dingen waardoor men telkens, wan-
neer ergens in de wereld brandhaarden zijn en waar we
misschien als gemeente ook raakvlakken mee hebben, zou
vinden dat de gemeente de eerste zou zijn, die zich daar-
mee zou moeten bemoeien. Dit standpunt wijst spreker
persoonlijk af. Er zullen beslist raadsleden zijn die daar
anders over denken. Het college heeft er behoefte aan
gehad om dat wat pragmatisch te benaderen. In Nederland
wordt over deze zaak verschillend gedacht. Dat is duide-
lijk. Spreker vindt het evenwel een goede zaak dat er één
of meer wethouders heengaan en hopelijk ook leden van de
raad. Dit is goed voor het aanknopen van banden met Oost-
Europa en het is nuttig om daar nadere informatie over op
te doen.
De heer Bleekemolen: "Mag ik dan vaststellen voorzitter
dat een collegelid dat naar de conferentie gaat niet
namens het college gaat?"
De voor;jtter merkt op, dat daarover in het college
niet is gestemd. Hij konstateert, dat er een meerderheid
in het college is die deze gedachte ondersteunt en dat er
2 leden van het college zijn die zich wat dat betreft in
principiële zin wat anders opstellen.
De heer Bleekemolen meent te hebben geconcludeerd, dat
de voorzitter zelf duidelijk heeft verwoord dat hij geen
behoefte heeft aan een gemeentelijk vredesbeleid en zich
als zodanig schaart aan de zijde van de twee V.V.D.-
wethoudersSpreker neemt dus aan dat het drie om twee is.
De yoopsitter merkt wederom op, dat hij in het licht
wat zich in Oost-Berlijn, in Praag, in Warschau en in heel
Oost-Europa afspeelt niet erg gelukkig is met deze diskus-
sie. Spreker vindt dat men achterloopt op feitelijke
ontwikkelingen en hij vindt dat weleens wat meer vanuit
een puur menselijke betrokkenheid zou kunnen worden gerea-
geerd op dit soort dingen. Dan heeft spreker zelf helemaal
geen behoefte aan vredesbeleid. Dat is voor spreker een
kreet uit een voorbije periode. Hij denkt, dat men zo
langzamerhand de zaak anders moet benaderen.
Maar als de raad behoefte heeft aan een uitvoerige be-
schouwing van het college dan zal spreker hier alsnog voor
zorgen.
De heer VanSchalkwiik is van mening dat tot een afron—
ding van deze diskussie moet worden gekomen.
Spreker denkt dat deze diskussie geen bijdrage levert aan