Ulü
28 juni 1990
nr66
ARTIKEL 6 TUIN T)
1. D« op de kaart als codanig aangeqeven gronden zijn beeterod
voor tuin bij de gebouwen op hetzelfde bouwperceel.
2. Op deze gronden zijn in verband roet de in lid 1 bedoelde
beatenning toelaatbaar:
a. bergingen en aerres;
b. carports;
cbouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. tuinen, waaronder begrepen zijn verhardingen.
3. De bouwwerken roogen uitsluitend gebouwd worden roet inachtne
roing van de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. serres roogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse waar op
de kaart de aanduiding "serres toegestaan" is aangebracht;
b. de bouwhoogte van serres mag niet hoger zijn dan de boven-
kant van de vloer van de eerste verdieping;
c. bergingen roogen ten hoogste 0,5 m uit de erfscheiding
gebouwd worden en uitsluitend in het verlengde van de zijge
vels;
d. de bouwhoogte van de bergingen mag ten hoogste gelijk zijn
aan de hoogte van de erfafscheiding die ter plaatse is
toegestaan;
e. de oppervlakte van de bergingen mag ten hoogste 4 ma bedra-
gen
f. carports mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden met de
aanduiding "carports toegestaan";
g. de bouwhoogte van de carports mag ten hoogate 3.00 m en de
oppervlakte ten hoogste 15 ma bedragen;
h. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1.20 m
bedragen; erfafscheidingen achter de van de weg gekeerde
gevel van een woning en in het verlengde van de woningschei
dende wanden, alsmede in het verlengde van zijgevels mogen
een hoogte hebben van 180 m over een maximale lengte van
2.50 ra;
i. de bouwhoogte van niet onder b, e, of h van dit lid begrepe
bouwwerken mag ten hoogste 2,50 m bedragen.