46
Wij kunnen het overigens met Keene's biograaf van harte eens
zijns „that it is a great pity, he never illustrated Dickens»"
Een tweede motief is een fotografisch portret van Keene,
waarin hij frappante gelijkenis met Dickens heeft° dezelfde
ijzerdraad-achtige krulbaard. Ten derde zijn zij beiden grote
-figuren uit de Victorian Age, en een echte Dickensian zal
toch een duidelijke voorliefde voor dat tijdperk hebben, ook
al is Dickens ditmaal niet de hoofdfiguur.
Charles Keene, bij zijn tijdgenoten bekend al s „C.K. of Punch"
(want hij signeerde steeds met zijn initialen) was meer dan
dertig jaar lang een vast medewerker aan dat vermaarde humo
ristische weekblad. Hij beoefende dus eigenlijk wat men de
journalistieke tekenkunst pleegt te noemen. Niettemin was hij
een groot kunstenaar. In dit „niettemin" zit een.wereld van
-wanbegrip, want het aantal kunstkenners (met een kléine en
grote K) is legio, dat voor de hele illustratieve en journa
listieke tekenkunst blind, doof en stom blijft. Zelfs de
grootste tekenaars in dit genre krijgen in de waarderingsba
lans der gevestigde kunstkritiek en kunstgeschiedenis lang
niet altijd het volle pond, waar zij ruimschoots recht op heb
ben. Men noemt hun namen met vriendelijke achting of minzame
welwillendheid, maar als het over waarlijk grote kunstenaars
gaat, dan doen zij niet ter zake. In dat heilige der heili
gen, in die binnenkamers van het Pantheon, laat men de il
lustrator en de humoristische tekenaar niet over de drempel
komen. Zodoende verdeelt men de kunst in sectoren van hogere
en lagere orde, in „standen" zou men haast zeggen, en ver
wijst de tekenaars, die wij hier op het oog hebben, naar het
randgebied en het niemandsland. De adel van hun talent heeft
toch blijkbaar een balk in het wapen.
Dat er onderscheid in gehalte, talen en genialiteit tussen
kunstenaars is, dat is duidelijk. Maar dat strekt zich niet
uit tot kwaliteitsverschil tussen de genres zelf. Evenals
alle wegen naar Rome leiden, zo kunnen in de kunst alle gen
res de weg zijn, waarlangs de ware broeders van het gilde het
volledige meesterschap kunnen bereiken. Het is mogelijk dat
een waarachtig dichter terloops in schertsverzen of gelegen
heidsgedichten meer poezie tot zijn beschikking heeft dan me-