- 58 - kennen, getuige 'Het groot-Winglebury tweegevecht' (1837, afl. 11). Ook die waren voor het toenmalige Nederlandse publiek onherkenbaar, want de Schetsen en portretten zouden pas in 1844 vertaald worden. Daarmee was het wat Potgieter betrof blijkbaar genoeg. Geen van die vertaalde fragmenten werd ooit herdrukt en in de Potgieter-biblio grafie van J.H. Groenewegen zijn ze ternauwernood als Dickens- 3) vertalingen herkenbaar. Met zijn vertalingen had Potgieter 'het voortouw genomen' en anderen moesten hem maar volgen. Zeker zal hij ook in mondelinge en schrif telijke contacten zijn letterkundige vrienden van zijn ontdekking op de hoogte hebben gebracht, ook al draagt de briefwisseling die hij in deze jaren met Nicolaas Beets voerde daar geen sporen van. Deze, student theologie te Leiden, was juist bezig zijn 'zwarte tijd' achter zich te laten - de tijd namelijk dat hij onder zwarte invloed van Byron verkeerde - nu hij op het punt stond zich met een keurig meisje te verloven, zijn studie met een promotie af te ronden en zich op een eerzame predikantenloopbaan voor te bereiden. Op Potgieters uitnodiging werkte hij ook in die beginjaren aan De Gids mee. In deze jaren ontstonden ook de eerste prozastukken die later deel zouden uitmaken van de Camera Obscura, maar het grootste verhaal in de eerste druk, die in 1839 verscheen, zou 'De familie Stastok' zijn en juist dat stuk ontstond waarschijnlijk pas in de zomer van '39. En als Beets stond Hildebrand weer in nauw contact met Kneppelhout, Hasebroek en Gewin, die al spoedig evenzeer Dickens-invloeden zouden verraden, toen zij naam maakten als Klikspaan, Jonathan en Vlerk De vraag of hun succes - van de een blijvender dan van de ander - begunstigd werd door Dickens' toenemende populariteit of juist andersom, laat ik hier rusten. Feit is in elk geval dat het hier om navolgingen ging in de trant van de Pickwick Papers en dat de latere Dickens hier niet in het geding was. Ook voor Engeland gold trouwens dat het Pickwick-achtige tot de meest geïmiteerde kanten van Dickens behoorde. Wat hen allen, Potgieter voorop, zo in Dickens moet hebben aan getrokken, is eigenlijk een verhaal apart. Potgieter heeft er iets van onthuld in zijn befaamde kritiek 'Kopijeerlust des dagelijkschen 4) levens' zijn reactie op de Camera Obscura en Klikspaans Studenten-typenkritiek die hij opzoutte tot 1841, toen namelijk de tweede en uitgebreide druk van de Camera verschenen was. Potgieter had

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1987 | | pagina 60