- 59 -
al lang een uitgesproken voorliefde voor de Engelse humor, terwijl
zijn Leidse vrienden vooral de conversatietoon, het club-element en de
losse constructie in de Pickwick Papers zullen hebben aangetrokken.
Juist die kenmerken zijn bij die vroege navolgers in ruime mate terug
te vinden. Dat ik deze problematiek hier niet uitvoerig kan behandelen
en evenmin stil kan staan bij de kwaliteit van vertalingen en
navolgingen, vindt zijn oorzaak enerzijds in de complexiteit van die
materie - waarbij het immers zou moeten gaan om exclusieve
invloeden en niet om van derden afkomstige gemeenschappelijke trekken
- maar ook in mijn andere probleemstelling. Het gaat er mij immers
primair om de vraag te beantwoorden naar verspreiding en populariteit.
Vandaar dat ik hier nieuwsgieriger ben naar de herkomst van de
Dickens-teksten die Beets en zijn vrienden onder de ogen kunnen zijn
gekomen. Kneppelhout was tamelijk vermogend, maar Beets was bepaald
geen rijke student. Vooral de diligence-scenes zijn dikwijls nagevolgd
en dat doet vermoeden dat men zich aanvankelijk met Potgieters verta
lingen moest behelpen. En zo snel kwam het succes van Dickens bij ons
ook weer niet. De vertaling van de complete Pickwick Papers liet nog
tot 1840 op zich wachten en waarschijnlijk heeft Frijlink, bij wie de
vertaling uitkwam, het voorzichtig aangedaan, en de oplage beperkt
gehouden, want al in 1841 verscheen de tweede druk. Onder een
verkleinde reproductie van de titelprent van de tweede druk van wat nu
heette Lotgevallen en ontmoetingen van Samuël Pickwick en zijne reis-
genooten merkt Bomans in Dickens, waar zijn uw spoken? (p71- op:
'Het 'leeskabinet' van Frijlink, gesticht in 1834, telde in 1841
reeds 40000 lezers. In dat jaar bracht het de tweede druk van
Pickwick, wel een bewijs hoe geliefd Dickens hier was. De
vertaler is anoniem. Hij veranderde de naam Snodgrass, die voor
Nederlandse oren wat dubieus klonk, in Stockwall. Deze gewoonte
is tot 1925 - door alle vertalers overgenomen.'
Dit onderschrift bevat helaas een aantal onjuistheden, nog afgezien
van mijn afwijkende interpretatie van het enkele feit dat al zo
spoedig een herdruk nodig was. De mededeling dat Frijlinks leeskabinet
in 1841 40.000 lezers telde gaat terug op een speculatie van de
uitgever zelf die, als oud man op zijn leven terugblikkend, het aantal
lezers van zijn tijdschrift in 1847 op, inderdaad, 40.000 taxeerde.
Hij baseerde die schatting niet zozeer op het aantal abonnees, als wel
op een uiteraard veel lager aantal leesbibliotheken en leesinrich-
tingen, dat hij met een factor vermenigvuldigde om zo tot een hoogst