gelach en het vrolijk, gejoel van hen, die er rondom stonden en stoeiden. Hij merkte bovendien de vele toebereidselen, -welke men voor de goede sier van den volgenden dag maakte, op, en rook de talrijke, heerlijke geuren daaraan verknocht, waar zij in wolken rooks uit de keukenvensters naar buiten drongen. Dit alles was gal en alsem voor het hart van gabricl grcb; en toen een hoop dartele kinderen uit deze en gene woning naar buiten stormden, dwars over straat huppeldeneneer zij aan dc overzijde konden aankloppen, door een half dozijn schelmsche kroeskoppen van den- zelfden leeftijd werden ontmoet, eene juichende bende, die den Kersavond met allerlei spelen dacht door te brengen, toen grijnsde GAiRieL afschuwelijk en zette zijne scherpe nagels dieper in het handvatsel zijner spade, terwijl hij aan mazelen, roodvonk klier gezwellen, kinkhoest en een' overvloed van dergelijke troostbron nen dacht. In die zalige stemming stapte gabricl voort, met een grommend geluid den vriendelijken groet zijner buren beantwoordende, totdat hij het donkere steegje insloeg, dat naar het kerkhof geleidde. De man had er naar verlangd zich in dat steegje te bevinden, omdat het een akelig, somber hol geleek, dat door al de stede lingen tenzij op vollen middag en wanneer de zon scheen liefst vermeden werd. Verbeeld u dus hoe verontwaardigd hij was, in ditzelfde heiligdom, dat, zoo lang dc abdij gestaan had, ja zelfs in de dagen toen de monniken met geschoren kruin haar begon nen te bouwen, de Doodkistensteeg had geheeteneen' kleinen deugniet een vrolijk deuntje te hooren zingendat van eencn blij den Kersavond sprak. «Zeker een kabouter, die zich naar de bende van zoo even spoedtdacht gabricl, toen de jongen zijne longen zoo veel mogelijk uitzette, »hij zal er voor boeten." Daar kwam hij, en grub greep hem, duwde hem in een' hoek en slin gerde vijf of zes malen de lantaarn langs zijne ooren, hij deed het alleen om zijne stem den regten toon te doen vatten. En toen de knaap eindelijk, uit een geheel ander, kruis zingende, met de handen aan zijn hoofd geslagen, wegvlood, schaterde gabricl grlb van lach, trad het kerkhof binnen en sloot het poortje achter zich digt. Hij trok zijn buis uitzette zijne lantaarn nederen in het onvoltooide graf gestapt, werkte hij er, ongeveer een uur lang, met ernst en lust aan. Maar de aarde was door de vorst hard ge worden en het was niet gemakkelijk haar los te breken en uit te delvenen ofschoon de maan scheenhet was slechts eerste kwartieren zij spreidde weinig licht over het graf, daar het in de schaduw der kerk was gelegen. Op een' anderen tijd zou den al die wederwaardigheden gabricl grub zeer mismoedig hel)- 31 DE AARDMANNETJES EN DE KOSTER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1988 | | pagina 37