34 f)F. AAR DM A'SrfET.IF.S K I)F. KOSTF.K. »\Vie delft een graf als allen vrolijk zijn wie vindt er beha gen in op zulk een' avond?" »Ga.BRICL r.RiB r.AnRier. GRüB j) Ik vrees, dat mijne vrienden u noodig hebben oabricl zeide bet aardmannetje, en zijne tong lekte zijne wangbeenderen op eene verwonderlijke wijze. »Met uw verlof, Mijnheer! het is niet wel mogelijk; zij kennen mij niet, Mijnheer! ik geloof niet, dat de jonkers mij ooit gezien hebben, Mijnheer!" »Wij kennen u, wij kennen u, zuurmuil en bullebak zeide het aardmannetje met eenen luiden, schellen lach, die door de echoos twintig malen herhaald werd en zijne becnen in de lucht gooi- jende stond hij op den top van den suikerbroodachtigen hoed en tuimelde in eenen sprong aan de voeten des doodgravers neder, in dezelfde houding plaats nemende, welke Turken en Snijders voor de gemakkelijkste van alle houden. liet spijt mij, maar ik zal u moeten verlaten, Mijnheer!" zeide de doodgraver, terwijl hij beproefde heen te gaan. »Ons verlaten?" antwoordde het aardmannetje, garricl onrr zoude ons willen verlaten? Haha! ha!" Onder dit lagchen zag dc koster, voor eene wijl, een' heerlijken glans van de kerkglazen stralenalsof het gansche gebouw ver licht was geweestde luister weck en het orgel speelde een vrolijk lied, en talrijke scharen aardmannetjes, het evenbeeld van zijnen gast stroomden het kerkhof binnen en speelden haasje over op de grafsteencn. Onder de hand tuimelden de grootsten hunner met verwonderlijke behendigheid over het hoofd; maar geen van allen kon in vlugheid halen bij dat aardmannetje, hetwelk hem de eer had aangedaan een gesprek met hem aan te knoopen. Terwijl de anderen zich vergenoegden over de alledaagsche zer ken te tuimelen sprong en tuimelde hij over praalgravenijzeren hekken en grafnaalden heen, als waren het de kleine paaltjes geweest die in de straat langs de huizen staan. Eindelijk ging het holder de bolder; het orgel speelde vlugger en vlugger; de aardmannetjes schenen kolfballen geworden; de koslcr duizelde ervan. Daar begonnen zijne beencn te waggelen; de koning der aardmannetjes greep hem bij den kraag en zonk met hem door den grond. Toen gabricl grub wcêr adem kondc scheppen de snelheid der afdaling liet het hem waarlijk niet toe, bevond hij zich in eene onmetelijke grot, en zag zich van alle zijden door scharen aardmannetjes omgeven op een' verheven' zetelin het midden der zaal geplaatst, werd hij zijn'vriend van het kerkhof gewaar; GuiRiiir. <;tutb staarde hem roerloos aan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1988 | | pagina 40