- 39 -
mist de specifieke voorstellingen van de eerste twee reeksen visioenen. Potgieter heeft,
met corresponderende beginwoorden, een nieuwe, veel kortere alinea van eigen vinding
geschreven, waarin de verteller het einde van zijn verhaal aankondigt. Ook grijpt hij met
de woorden 'dewijl gij koster noch doodgraver zijt, en ik onder deze vrolijke menschen
gekend heb" terug op de eerste alinea van de vertelling, waardoor de tekst mooi afgerond
is.4) Potgieter hield van deze cirkelvorm, in bijna al zijn Dickens-vertalingen brengt hij
aan het slot een echo van de eerste alinea aan.
Het sprookje waartoe Potgieter Dickens' legende gecondenseerd heeft, is niet
onverdeeld lieflijk, ondanks de goede afloop en de hartverwarmende taferelen die van de
grimmige koster een ander mens maken. De bestraffing die aan zijn beter inzicht voorafgaat,
is bepaald wreed te noemen. Potgieter vond het verhaal kennelijk al te akelig en heeft het
sadistisch aspect ervan afgezwakt, uit ethische en literair-kritische overwegingen. Louter
ethisch bepaald lijkt mij de karakterwijziging die de koster in de derde alinea ondergaat,
bij zijn ontmoeting met het zingende jongetje in de Doodkistensteeg. In Dickens' tekst
slaat hij het joch met zijn lantaarn op het hoofd; in De Gids slingert hij het voorwerp
alleen maar een paar maal om de oren van het kind. Schaterlachend reageert hij ook minder
sinister en in zichzelf gekeerd op zijn lelijke daad dan in het origineel, waarin hij "chuckled
very heartily to himself", en hij geniet er ook niet zo lang, d.w.z. tot na afloop van zijn
graafwerk, van na als de oorspronkelijke koster. Ook Grubs belagers doen in de vertaling
minder sinister aan dan in het origineel. Door een versobering van de beschrijving zijn
de aardmannetjes in uiterlijk en capriolen minder grotesk en angstaanjagend geworden, al
siddert de koster er niet minder om. Deze verandering van de tekst kan berusten op een
literair-kritische afkeer van overdrijving5); in elk geval wordt de gang van het verhaal
erdoor versneld.
De opzet om het sadistisch element te verzwakken is het duidelijkst aanwezig in
de scène waarin de koster in het onderaards verblijf van zijn kwelgeesten gestraft wordt
voor zijn drankzucht en mensenhaat. Ook hier is er een versobering in de beschrijving,
waardoor de vuurdrank die Gabriel Grub door de keel gegoten krijgt, minder vuur en meer
drank is geworden.6) Belangrijker nog is dat in Potgieters versie de op dit vurig onthaal
volgende foltering door "the king, fantastically poking the taper corner of his sugar loaf
hat into the sexton's eye, and thereby occasioning him exquisite pain", ontbreekt (P 487:
15-17). Uit het oogpunt van interne samenhang is deze scène in Dickens' tekst eigenlijk
overbodig. Anders dan de overige kwellingen, waarvoor in de dagervaring van de koster
een pendant te vinden is (vuurdrank-genever, schoppen van de aardmannetjes-pijn in kosters
schouders), draagt de scène met de punthoed niet bij tot de in Dickens' slotzin geopperde
interpretatie van Grubs belevenissen als een delirium. Van scherpe hoofdpijn of pijn in de
ogen is in het verhaal geen sprake. Door deze aanstootgevende en overbodige gebeurtenis
weg te snoeien bereikte de vertaler met één ingreep een ethische en een literaire
verbetering: de gang van het verhaal werd weer versneld en de structuur ervan versterkt.