- 49 - M. Drost Krankzinnigheid in Dickens' Engeland Bij het lezen in de werken van Dickens treft men voortdurend verwijzingen aan naar geestesziekten en krankzinnigenzorg. Daarbij gaat het niet zozeer om alle vreemde mensen die er in de boeken voorkomen als wel om de korte toespelingen, die een psychiater (zoals de auteur is) direct opvallen. Zoals Dickens meestal een scherp beeld geeft van bepaalde sectoren van de Victoriaanse maatschappij, doet hij dat ook van de krankzinnigen en hun verzorging in de tijd waarin hij leefde. De toespelingen die hij maakt, krijgen echter pas hun volle betekenis als ze tegen een historische achtergrond geplaatst worden. Daar Dickens in het algemeen nogal belangstelling had voor alles wat morbide of grotesk was, mag het verbazing wekken dat hij niet méér over krankzinnigen geschreven heeft. Dat hij zich, afgezien van de beschrijving van een beperkt aantal ziektebeelden, beperkt heeft tot vrij korte, zonder historische kennis nauwelijks te begrijpen toespelingen op de situatie van de patiënten in zijn tijd, zou verband kunnen houden met een zeker literair taboe, net zoals over prostitutie slechts in bedekte termen geschreven kon worden. De Victorianen wilden wel ter lering en vermaak op zondagmiddag naar 'gekken' gaan kijken, maar dat betekende nog niet dat zij erop gebrand waren zich in te leven in de reële levensomstandig heden van de lijders. Om nu een korte schets te geven van de historische achtergrond van Dickens' toe spelingen op de krankzinnigenzorg van zijn tijd, is het nodig bij het begin te beginnen. In de Angelsaksische tijd ging men ervan uit dat geestesziekten het gevolg waren van bezetenheid door boze geesten, zoals dat in vele kuituren het geval was en is. Over een eventuele behandeling is uit die tijd niets bekend, maar wellicht nam men zijn toevlucht tot uitdrijvingen en toverspreuken, die ook voor lichamelijke ziektes werden toegepast. In het jaar 794 werd er door missionarissen in York een ziekenhuis gesticht voor de opvang van zowel geestelijk als lichamelijk zieken. De ziekenhuizen die ook elders werden opgericht bleven verbonden aan bepaalde kloosters tot aan de Restauratie (midden 17e eeuw), toen de kloosters gesloten werden en de leiding van de hospitalen in handen kwam van artsen. De theorie van de bezetenheid door boze geesten werd na de Normandische invasie van 1066 grotendeels verdrongen door de zgn. humorale theorie, mogelijk door de invloed van het Franse denken over deze materie. De humorale theorie, die via Galenus van Hippocrates zelf afkomstig was, leerde dat krankzinnigheid een gevolg was van een verstoord evenwicht tussen de lichaamssappen. Die opvatting heeft nog tot ver in de 18e eeuw stand gehouden, b.v. in 'The Anatomy of Melancholy'.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1988 | | pagina 55