met een wild gezwaai van armen, alsof
die geheimen al te schandelijk waren
voor hun gemoedsrust werden de
verlaten en ontredderde kraaiennesten
in de hoogste takken heen en weer
geslingerd als wrakken op een
stormachtige zee."5
Maar bedoelde lezers weten ook, dat
een pagina eerder verteld was:
"Moeder zat dus erg terneergeslagen bij
de haard op die heldere, winderige
namiddag in Maart, zich afvragend,
hoe zij de gebeurtenis die zij
verwachtte ooit zou kunnen overleven,
„Juist ja," zeggen diezelfde lezers, „het
was Dickens zélf die geboren werd in
februari!"7 En zij zullen kunnen
aanvoelen, dat een schrijver die bij
gebrek aan een vast domicilie vaak uit
zijn geheugen citeert, bijeen-dacht wat
zijn romantische ziel voor de hand
liggend vond.
DE EERSTE ONTMOETING: 'I MAKE
A DISCOVERY'
Hans van der Kallen las David
Copperfield voor het eerst op zijn
twaalfde8, het zij door toedoen van de
paters Augustijnen in Eindhoven, bij
wie hij van 10 oktober 1916 tot 30 maart
1922 op het gymnasium zat, het zij
door zijn moeder die hij beschouwde
als een zeer ontwikkelde vrouw, en die
hem na aan het hart lag9. Met die
vroege kennismaking wordt de stelling
van Karei van het Reve10 ondersteund:
„In 1939 wist de student dat Hamlet een
toneelstuk van Shakespeare is. Dat is
nu niet meer zo vanzelfsprekend. Het
ligt aan het middelbaar onderwijs. Nu
hebben ze allemaal Kuifje gelezen,
terwijl ze vroeger Max Havelaar of
David Copperfield in hun geestelijke
bagage hadden."
Havank blijkt met het boek in contact
te zijn gebleven tot in een van zijn
laatste werken: Vier Schaduwen en een
spookn. We komen daarop uitvoerig
terug.
De eerste alinea van hoofdstuk I moet
hem, zelfs op dat twaalfde jaar, direct
al getroffen hebben, want daarin stond
een mededeling over de zaken
waarmee hij ervaring had:
"In verband met dag en uur van mijn
geboorte verklaarden de baker en een
paar deskundige vrouwen - - ten
eerste, dat mij een ongelukkig leven
beschoren was, en ten tweede, dat ik
het voorrecht zou hebben spoken en
geesten te zien, twee gaven die, naar zij
geloofden, onvermijdelijk ten deel
vielen aan alle kinderen van beiderlei
kunne, die het ongeluk hadden op
Vrijdag omstreeks middernacht te
worden geboren."
Wat die ervaring inhield, vertelde
Havank in de jaren vijftig aan Ab
Visser:
„Op zesjarige leeftijd, met zijn ouders
teruggekeerd van pake's (opa's)
begrafenis, schreef hij, diep onder de
indruk van de morbide kerkhofsfeer,
een spookverhaaltje. Beppe (opoe) vond
het prachtig, maar gaf hem de raad,
'zoiets nooit meer te doen.' Hij beloofde
het, maar zou geen woord houden."12
'The child took to writing, himself'
werd van Dickens gezegd, las ik in een
eerdere aflevering van The Dutch
Dickensianl
8