uitdrukking."37 Van dat type is inderdaad Harry Higgins, die b.v. tegen Elwyn Stafford - die de kwaliteit 'D.D.T.' voor hem bedacht - maatregelen bedenkt: 'Is 't waarachtig...' zei hij en wenkte een gorilla. 'Breng me 'n kaars. Een brandende kaars, wel te verstaan, en trek haar schoenen uit. Een brandende kaars onder de zool... en dan zal je zien hoe bliksemgauw ze aan 't praten slaat.' INTERMEZZO BIJ DORA'S UNCLES In 1952 verscheen bij Bruna de Detective Omnibus I, en daarin het uitvoerige verhaal De antiquair van Montparnassé^Hoofdstuk IV daarvan draagt als titel: 'Oom Lavinius en Oom Clarissus'. De Schaduw is weer op weg naar de Inner Temple. Voor degenen die zich eerder afvroegen, wat hij met dat Tam' te maken had, citeer ik het betreffende fragment: "Het vergde enig zoeken en gevraag, eer hij de 'Chambers' van Bloater Bloater39 ontdekte, op een bovenste verdieping, aan het eind van een onder honderdduizend zolen uitgesleten trap. Rekende men dus, berekende het zon derling brein van Monsieur Carlier, zegge drie guineas per consult, dan moesten de Bloaters weerzinwekkend rijke snaken zijn. Hij dacht aan het wapenschild boven de poort van de Temple: - een lam. "t Zal wel een geschoren lam zijn...' Monsieur drukt op een bel, en dan voelt hij zich in een ver verleden: "Zelfs een minder met fantasie belaste, minder in Dickens belezen bezoeker zou, bij het opengaan van die deur en het verschijnen van die klerk, moeite hebben gehad om niet meteen uit te roepen: 'Well, well, well... Uriah Heep!' - en het zich dan gemakkelijk te maken door belangstellenden te verwijzen naar David Copperfield pag. 158 e.a. in de 1850 en eerste gebonden editie, Chapmann Hall, met illustra ties van Hablot K. Brown. Uriah 'vroeg hem zijn business' en verdween, met het kaartje van de bezoeker, achter een met groen baai en bruin leer bekoper- nagelde deur. Hij keerde even later terug en ging de bezoeker voor: - regelrecht de twintigste eeuw uit en de negentiende binnen... naar andere on sterfelijke figuren van Charles H. Dickens. De bezoeker stond in een vertrek, waar het rook naar snuif en meeldauw, zegellak en boenwas, en waar daglicht slechts binnen filterde in aquarium-achtig verdigris, door venster- tjes-in-lood, die denken deden aan een groene ruitentien, en waar, tegenover elkander aan grote gele lessenaars vol grauwe paperasserie, twee millimeterige oude mannetjes van puur perkament zaten. Zij rezen bij zijn verschijning op, en zij zeiden: 'How do you do, sir?' En zij deden de bezoeker denken aan vergrijs de kanaries met kaal gepoetste kopjes en pientersluwe oogjes, en opnieuw ook aan David Copperfield, aan Hoofdstuk XLI, maar met een variant: 'Dora's Uncles'. 'Gaat u zitten,' zei Oom Lavinius, die het kaartje van de bezoeker in de hand hield. 'Waarmee kunnen wij u van dienst zijn?' De Dickenslezer kijkt nu even na, wie 19

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1990 | | pagina 21