betekenis voor hen? Beschouwen zij
hem als een jeugdzonde die beter
vergeten kan worden?
De veelschrijvers dan. Thomas Mann
liet vijf massieve dagboeken na. Bij
elkaar meer dan vijfduizend bladzijden.
Daarin valt geen enkele maal de naam
van Dickens. Mariene Dietrich is er wel,
en met haar een kleine duizend
anderen. Dickens ontbreekt.
Komt Dickens, Charles dan helemaal
nooit voor in de index? Die ramp blijft
on gelukkig bespaard, maar de oogst is
uiterst mager. Een vonkje hoop
flakkerde op toen ik Ernest Hemi
ngway in handen kreeg. Een serieus
schrijver, uit hetzelfde taalgebied als
Dickens. In zijn Brieven 1917-1934, deel
I (een vertaling uit het Amerikaans
door J. Vandenberg, uitgeverij Villa,
Bussum) valt éénmaal de naam.
Toegegeven, dat is weinig, maar het is
iéts. Dickens wordt genoemd in een
brief van 2 januari 1926 aan Ernest
Walsh. Hemingway schrijft: "McAlmon
heb ik helaas zowat een jaar geleden
gelezen. Al kan hij Mark Twain,
Dickens etc. waardeloos doen schijnen,
het is mij nog nooit gelukt iets van
McAlmon te herlezen".
Laten wij ons niet op zijpaden begeven
door uit te zoeken wie Walsh en
McAlmon zijn. Voldoende is de
constatering dat deze twee mensen, van
wie ik in ieder geval nog nooit had
gehoord, blijkbaar méér voor
Hemingway betekenden dan Dickens,
die met een zijdelingse vermelding
wordt afgedaan.
Nadjezjida Mandelstam dan, de vrouw
van de Russische dichter Osip
Mandelstam die in 1938 in een
doorgangskamp van Stalin omkwam. In
het Tweede Boek van haar memoires
verschijnt Dickens éénmaal, in een
voetnoot. Op bladzijde 299 beschrijft zij
een bezoek aan de schouwburg, een
opera van Karl Goldmarkt "Das
Heimchen am Herd" getiteld. In een
voetnoot lezen wij vervolgens dat de
opera is gebaseerd op "The Cricket on
the Hearth" van Dickens. Goed, hij
wördt genoemd, maar hoe. Als een
stomme toevalligheid, in kleine lettertjes
in een voetnoot die bij een volgende
druk uit papierbesparende
overwegingen wordt geschrapt. Zoals ik
eerder zei, is mijn onderzoek uiterst
willekeurig en weinig professioneel
opgezet. Het pretendeert niet de
geringste schaduw van volledigheid.
Toch vrees ik dat mijn conclusie juist is.
Dickens is straks niet meer dan een
vage klank, een stoffige schim uit een
duister verleden. Méér onderzoek is
echter nodig. De tijdgenoten van
Dickens dienen uiteraard buiten
beschouwing te blijven. Dat is té
eenvoudig. Ook Bomans valt af.
Blijven over duizenden boeken.
Daarvan heb ik slechts een klein
gedeelte kunnen doornemen. Aan de
toenemende vertwijfeling ten prooi,
rukte ik het ene na het andere boek
van de plank, luider kreunend bij elke
vruchteloos doorgebladerde index. Het
was door deze omstandigheid dat aan
mijn onderzoek een voortijdig en
abrupt einde kwam. Twee bebrilde
juffrouwen leidden mij met zachte
dwang de bibliotheek uit en verzochten
mij dringend nimmer terug te keren.
Anderen zullen mijn werk voort
moeten zetten, een wetenschappelijke
aanpak verdient aanbeveling. Ik ben er
van overtuigd dat uit het gebied der
Indexen nog veel interessants is op te
delven. Maar de naam Dickens, Charles
zult gij er slechts sporadisch ontmoeten.
Sla er uw eigen boekenkast maar op na.
85