Frijlink en Dickens
jaar een der beste artikelen in ons maand
werk heeft uitgemaakt."30
Tot slot wil ik nog een thema aan de orde
stellen, namelijk de beweegredenen van
Hendrik Frijlink om de werken van
Charles Dickens bij het nederlandse pu
bliek te introduceren.31 Zakelijk bezien
bleek het een succes, maar zijn er andere
dan financiële motieven? Een kroongetui
ge in deze kwestie is de advocaat Mr. J.W.
Tydeman, die op 12 september 1843 de
verdediging van Hendrik Frijlink op zich
neemt in de rechtzaak die door uitgever
C.F. Stemler tegen Frijlink aangespannen
is. Een uitgebreid verslag van dit geding
is opgenomen in het Weekblad van het
regt. Aanleiding is de strijd over de ver
taalrechten van de American Notes van
Charles Dickens. In zijn verdediging
grijpt Tydeman de gelegenheid aan de
toepassing van het liberale beginsel van
de vrije concurrentie te verdedigen tegen
over hen die een uitsluitend vertaalrecht
verdedigen. Een rechtshistoricus zou zich
nader over deze discussie moeten buigen.
Voor mij is het interessant dat Tydeman
in zijn pleidooi niet alleen een juridische
argumentatie levert, maar in het eerste
deel van zijn pleitrede ook de morele kant
van de zaak uiteenzet. Volgens Tydeman
heeft Hendrik Frijlink vanaf de oprichting
van het tijdschrift Het leeskabinet in 1834
het beste van de buitenlandse schrijvers
aan de nederlandse lezers bekend ge
maakt. Tydeman wijst op vertalingen van
het werk van onder andere Marryat,
Walter Scott en Washington Irving, maar,
zo vervolgt hij, "vooral treft men in het
Leesk.fabinet] veel aan van Charles
Dickens." Dan volgt een interessante pas
sage, waarin Tydeman beschrijft wat
Frijlink zo in Dickens waardeert:
"De ged. [gedaagde Frijlink]
heeft groote voorliefde voor dien geesti-
gen, het menschelijke hart tot op de nie
ren proevenden, ontledenden, teekenen
den schrijver, die in den meest eenvoudi-
gen tooi van huiselijke gesprekken en ta-
fereelen eene fijnen geest van spot en sa
tire ontwikkelt, en een veelvuldig vernuft
ten toon spreidt, dat nimmer uitgeput,
telkens evenzeer treft en verrast als me-
desleept en bekoort." 32
Het was overigens niet Charles Dickens
die de ogen van Frijlink opende voor een
nieuw soort literatuur. Dickens' werk vol
deed aan alle eisen die Hendrik Frijlink
aan de literatuur stelde al voor hij bekend
werd met het werk van Dickens. Dit blijkt
uit een artikel over de engelse auteur
Charles Lamb, dat in 1836 in Het leeska
binet verscheen. Frijlinks bijdrage is een
opmerkelijk en vroeg pleidooi voor verha
lende literatuur over de eigentijdse wer
kelijkheid van de grote stad. Frijlink ver
haalt hoe Charles Lamb, om aan gevoe
lens van verveling en zwaarmoedigheid te
ontkomen, lange wandelingen maakte in
de havens van Londen, waarover Lamb
zelf gezegd zou hebben:
[ik] voedde er mijn luim, tot
dat tranen van onuitsprekelijk gevoel
voor het veelzijdig bewogen tafereel mijne
wangen bevochtigden; te ieder stonde le
vert zij dit op, rijker in verscheidenheid
dan de afwisselendste tooneelen eens bal
lets [Frijlink vervolgt: ]"Dit is een
groot en wijs voorbeeld voor hen, die aan
dergelijke aandoeningen ten prooi zijn,
dus vervolgt zijn geschiedschrijver, en wij
herhalen gaarne die woorden, in de zoete
hoop, dat zulk een schouwspel, ook voor
ons Amsterdam, de nog sluimerende
LAMBS opwekke."33
40