dat Tydeman niet overdrijft als hij over
Hendrik Frijlink besluit: "De gedaagde is
er in geslaagd, Dickens bij het Nederl. pu
bliek bemind te maken 64
Amsterdam, 27 mei 1990
Deze publikatie kwam tot stand met
steun van de organisatie voor Nederlands
Wetenschappelijk Onderzoek. Ik dank
G.J. Johannes en W. van den Berg voor
hun kritiek op eerdere versies van dit ar
tikel.
1 Zie: Bernt Luger, 'Dickens' populariteit in Nederland in de
negentiende eeuw.', in The Dutch Dickensian (hierna: DD) IX
(1987), 55-77. Speciaal p. 59.
2 P.J. Veth, Spedmens from the english dassics, with an intro
ductory essay on english Sterature, explanatory notes, and a glos
sary (Dordrecht 1840-1841) deel I, pp. xxii-xxiii. Terwijl
Dickens in het eerste deel nog geen aparte paragraaf krijgt
in het hoofdstuk 'Living Authors', wordt in het tweede deel
van de anthologie, dat een jaar later verschijnt, door Veth
een fragment ('The broken sword') uit Master Humphrey's
Qock opgenomen. Zie Deel II, pp. 79-99.
3 Uitgangspunt voor mijn tijdschriftenonderzoek vormt de
lijst die door Evert Wiskerke en Marita Mathijse opgesteld
is. Zie 'Bibliografie literaire tijdschriften 4. 1830-1839.' In De
negentiende eeuw (hierna: DN£) 7(1983), 260-276. Ik heb
dus geen kranten bestudeerd. Het is mogelijk dat daarin
ook informatie over Dickens te vinden is. Ook heb ik geen
onderzoek verricht naar het auteursschap van anonieme bij
dragen in de tijdschriften, en ik beweer dus ook niet dat ik
alle vertalingen van Dickens in de tijdschriften gesignaleerd
heb. Het gaat mij om de populariteit van Dickens in de jaren
dertig. Een anoniem verschenen vertaling levert geen bijdra
ge aan naamsbekendheid en populariteit.
4 Zie het weekblad De komeet 1836 (no. 7), 53-54 dat Het
leeskabinet van Frijlink prijst omdat dit tijdschrift het neder-
lartdse publiek al in een vroeg stadium bekend gemaakt
heeft met de werken en de levensloop van Bulwer.
5 Zie De gids 1(1837) I, 398-406: 'De Harp van Erin en de
Jodenharp'. Hier p. 399.
6 Marita Mathijsen heeft voor deze periode zes categoriën
letterkundige tijdschriften voorgesteld. Het leeskabinet valt
in de vierde categorie: 'de cognitieve magazijnen met literai
re bijdragen'. Overigens moet een een correctie aanbren
gen op Mathijsens mededeling dat Het leeskabinet voor 1840
bijna geheel uit vertalingen bestaat, en dat de uitgever daar
na probeert het blad in aanzien te doen stijgen door neder-
landse letterkundigen als Hasebroek en Beets aan te trek
ken. (Marita Mathijsen, "Concurrentie voor De Gids:
Literaire tijdschriften tussen 1835 en 1845', in: DNE
12( 1988), 49-66, spec. pp. 61 -62.) De publikatie van oor
spronkelijke bijdragen heeft vanaf de oprichting van het tijd
schrift in 1834 tot de doelstellingen van het tijdschrift be
hoort. Frijlink wil zich niet beperken tot vertalingen van bui
tenlands werk: "Integendeel noodigen wij bij deze alle
Vaderlandsche Schrijvers uit, om onze kostbare onderneming
door welgestelde bijdragen (zulks verkiezende, tegen genot
van een billijk honorarium) te schragen." (Zie: 'Voorberigt',
van De Redactie' .getekend Amsterdam, 3 december 1833.
Bijgebonden bij het UBA-exemplaar van Het leeskabinet, sig
natuur Z 19.) Blijkbaar heeft Frijlink in de eerste jaren geen
kopij binnengekregen die hem genoeg kon behagen.
7 In zijn 'Voorberigt' geeft Frijlink aan dat hij zich richt naar
het voorbeeld van de Reviews, Revues of
Unterhaltungsblatter. Zie 'Voorberigt* van De Redactie, bij
het eerste nummer van Het leeskabinet I 1838) I, i.
Bijgebonden bij het UBA-exemplaar Z 19. Volgens Frijlink
beschouwen de meeste tijdschriften het zogeheten
'Mengelwerk' als niet meer dan bijzaak.
8 Vandaar dan ook dat een tijdgenoot opmerkt dat Het lees
kabinet zich niet tot de geleerden richt, maar wil voldoen
aan de behoefte aan "dagelij ksche lectuur van den beschaaf
den stand" en daartoe verhalen en reis- en plaatsbeschrij
vingen bijeenbrengt. Zie: [Anon.] in Bijdragen tot boeken- en
menschenkennis 1836 Bijblad Boekbeoordelingen, 125. De
recensie vergelijkt Het leeskabinet met het tijdschrift
Buitenlandsche letteroefeningen, dat volgens de recensent
"voor den meer geletterde" samengesteld is.
9 'Voorberigt' van De Redactie, bijgebonden bij het UBA-
exemplaar van Het leeskabinet, Z19. Mijn interpretatie van
de ondertitel wijkt af van die van Bernt Luger die suggereert
dat Frijlink met de aanduiding 'beschaafde kring' zijn tijd
schrift ongeschikt verklaart voor het volk. Zie: 'Dickens'
populariteit in Nederland in de negentiende eeuw', door
Bernt Luger, in: DD 9( 1987), 55-77. Hier: p. 64.
10 De gids I 1837) I. 398-406: [Anon.] in 'De Harp van Erin
en de Jodenharp'. Hier: p. 399.
11 R. over Het leeskabinet van 1839, in Algemeen letterlievend
maandschrift 1840 B, 283-285.
12 Recensie in Vaderlandsche letteroefeningen 1838 B, 42-43
over een verhalenbundel die bij Frijlink is uitgekomen.
Frijlink krijgt een reprimande omdat hij verhalen die eerder
in Het leeskabinet verschenen zijn, en dus al algemeen be
kend verondersteld kunnen worden, nog eens opneemt in
een verhalenbundel. "Mijnheer Frijlink! dat is de boekver-
koopers-specu/otie nu toch wat ver gedreven. Het
Leeskabinet wordt immers nog al algemeen gelezen!" (p. 43)
13 De engelse editie was officieel van de hand van 'Boz.'
Het was echter algemeen bekend wie er schuilging achter
dit pseudoniem.
14 'De lotgevallen van Nicolaas Nickleby.' Naar het
Engelsch van C. Dickens, In Het leeskabinet 1838 III, 136-177
en 207-245; 1838 IV, 64-92, 126-169, 242-277; 1839 I, 56-
91, 161-187,201-230; 1839 II, 23-55, 116-144,204-231;
1839 III, 1-31, 121-167,216-253; 1839 IV, 13-91, 146-208.
Dus totaal 620 pp. De meeste afleveringen beslaan 25 a 35
bladzijden, met een uitschieter bij de laatste twee afleverin
gen, die respectievelijk 79 en 63 pagina's tellen. Iedere afle
vering van Het leeskabinet beslaat zo'n 100 bladzijden. Dat
betekent dat van de plusminus 1600 bladzijden van deze 16
afleveringen bijna 40 met Nicolaas Nickleby gevuld werd.
46