33 [Anon.], 'Charles Lamb', in Het leeskabinet 1836 I, 137- 144. Hier p. 139. In het artikel wordt zo nadrukkelijk over "wij', 'ons tijdschrift", 'ons Amsterdam' enz. gesproken, dat ik veilig meen te kunnen stellen dat het artikel door Frijlink geschreven is. 34 Ibid. p. 141. 35 Schenkeveld omschrijft het negentiende-eeuwse realisme als "de objectieve weergave van de contemporaine werke lijkheid". Volgens deze omschrijving is Frijlink een uitgespro ken voorstander van het literair realisme. Zie: Margaretha H. Schenkeveld, "Vormen van realisme', in: Nederlandse ite- ratuur van de negentiende eeuw. Twaalf verkenningen, (vanaf nu NLNE) onder redactie van W. van den Berg en Peter van Zonneveld (Utrecht 1986), pp. 226-244. Speciaal p. 227. 36 Recensie in Vaderlandsche letteroefeningen 1838 B, 42-43 over een verhalenbundel die bij Frijlink is uitgekomen 37 In de prospectus voor Het leeskabinet, getekend Amsterdam I december 1833, vraagt Frijlink de boekhande laren om duidelijk ingevulde intekenlijsten voor I januari naar hem op te sturen, "daar de namen der Inteekenaren voor het 2e Nommer geplaatst worden". Een exemplaar van deze brief bevindt zich in het archief van de Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels. 38 De 'Naamlijst der inteekenaren' en het 'Vervolg op de naamlijst der inteekenaren' is bij het UBA-exemplaar Z 19 voorin bijgebonden. 39 De heer Dongelmans heeft gewezen op de moeilijkhe den bij de interpretatie van intekenlijsten. Zo is hem geble ken dat de opgave van de boekhandelaren bijzonder moei lijk ter interpreteren is. Soms wordt achter een boekhande laar alleen het aantal exemplaren vermeld dat boven het ge tal van zijn intekenaren komt, soms is het identiek aan het aantal intekenaren, soms wordt alleen een deel van de inte kenaren zowel bij de opgave van de boekhandelaar als af zonderlijk opgenomen. Dongelmans' waarschuwing maakt het onmogelijk te zeggen dat Het leeskabinet bij voorinteke ning 1343, en bij het vervolg op de voorintekening 198 afne mers, dat wil zeggen, totaal 1541 gegarandeerde afnemers had. Totaal wordt door de boekhandel op 825 exemplaren inge schreven. Blijven er 716 andere intekenaars op de lijsc 153 leesgezelschappen, 8 'overigen' (sociëteiten etc.) en 555 particulieren. Ik wil niet uitsluiten dat ook bij de intekenlijs ten op Het leeskabinet sprake is van dubbeltellingen, dat wil zeggen inschrijvingen die zowel onder de naam van de boekhandel als onder die van het leesgezelschap of de parti culier op de lijst staan. Ik denk echter dat men het aantal dubbeltellingen niet moet overschatten. Als je kijkt naar de cijfers van Rotterdam, zijn er 122 inschrijvingen via de boek handel, 30 particulieren en 7 leesgezelschappen. Dezelfde verhoudingen gelden voor Den Haag en Leiden, waar de in schrijvingen ook grotendeels via de boekhandel lijken te lo pen: de cijfers voor Den Haag zijn: 66 via de boekhandel, 17 particulieren en drie leesgezelschappen; voor Leiden: 22 via de boekhandel, vier particulieren en I leesgezelschap. Uit Breda ontbreken de particulieren zijn er 25 inschrijvingen via de boekhandel en staat er één leesgezelschap op de lijst. In Amsterdam wordt blijkbaar veel meer direct ingetekend: daar is het aantal exemplaren dat door de boekhandel be steld wordt (173) beduidend lager dan het aantal particulie ren (260), leesgezelschappen (15) en 'overigen' (5) op de lijst. Bij een analyse van het "Vervolg op de naamlijst van inteeke naren' lijkt de noodzaak rekening te houden met dubbeltel lingen nog kleiner. In Rotterdam worden door de boekhan del voor 2, door particulieren voor 12 exemplaren ingete kend; in Amsterdam 7 door de boekhandelaren, 36 particu lieren, 4 leesgezelschappen en I 'overige'. Wat Utrecht be treft: geen intekeningen via een boekhandel, wel 12 particu lieren; uit 's Gravenhage: I via de boekhandel en 4 particu lieren; Leiden: 2 via de boekhandel en 9 particulieren. Het voert in dit verband te ver om het cijfermateriaal nader te analyseren. Ook zullen de cijfers die ik hierboven gege ven heb niet nauwkeurig kloppen: ik heb gekeken naar het aantal inschrijvingen per stad van boekhandelaren, particu lieren, leesgezelschappen en 'overigen', zonder rekening te kunnen houden met eventuele bestellingen bij de boekhan del uit omringende plaatsen. Bij boekhandelaren met een streekfunctie (denk aan die uit Middelburg, Leeuwarden en Groningen) zouden de verhoudingen dus anders kunnen lig gen. Ik wil Dongelmans' waarschuwing beslist niet geheel in de wind slaan, en zal dan ook niet besluiten dat Het leeskabi net bij voorintekening 1541 abonnees telde; ik denk echter dat ik niet te hoog schat als ik het aantal inschrijvingen op minimaal 1300 stel. Zie voor het artikel van Dongelmans: 'Over intekenaren, kopers en lezers. Een zoektocht naar het Leesgezelschap te Nieuwenhuis.', door B.P.M. Dongelmans. In: DNE 14(1990), 189-203. Speciaal pp. 192-195. 40 Zie: Johanna Muis-Van der Leun, 'Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche letteroefeningen', in: DNE 14(1990), 113- 132. Ter vergelijking: toen De gids in 1841 in handen kwam van uitgever P.N. van Kampen waren er 200 abonnee's. Zie: 'Een 'echt Kritiesch Tijdschrift'; 1837-1843', door Tineke Jacobi en Joke Relleke. In: De Gids sinds 1837. De geschiede nis van een algemeen-cultureel en literair tijdschrift, door Remieg Aerts, Piet Calis e.a.. Amsterdam/'s Gravenhage 1987, 8-27. Speciaal p. 21. Volgens Marita Mathijsen had het Drie-maandeüjksch tijdschrift aanvankelijk een oplage van 500 exemplaren, later teruglopend tot 300; het tijdschrift Athenaeum telde 300 intekenaars. (Zie: 'Concurrentie voor De Gids: literaire tijdschriften tussen 1835 en 1845', door Marita Mathijsen. In: DNE 12 (1988), 49-66. Speciaal p. 66.) 41 Zie voor een algemene inleiding tot deze materie de in leidende bijdrage 'Negentiende-eeuwse leescultuur', van J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt in het gelijknamige thema-num mer van DNE 14(1990), 113-119. 42 Het is bijzonder moeilijk tot definitieve cijfers te komen. Dick Jansen onderzocht intekenlijsten uit de periode 1781 - 1849 en vond zeker 924 leesgezelschappen. In andere bron nen vond hij echter aanwijzingen dat dit aantal vele malen groter moet zijn geweest. Niet alle leesgezelschappen heb ben gedurende de gehele periode bestaan, maar waarschijn lijk is mijn schatting van 1000 leesgezelschappen in 1834 aan de lage kant. Overigens blijkt de intekenlijst voor Het leeska binet tot de zeer weinige lijsten te behoren waarop meer 48

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1991 | | pagina 49