uitgaven gebruikt worden. De oplage van
Pickwick kan dus aanvankelijk niet groot
geweest zijn als zo spoedig al een herdruk
nodig was. Over vertalingen in tijdschrif
ten had ik het in The Dutch Dickensian
(volume IX, no. 18) nauwelijks. Streng
heeft dat gebied nu in kaart gebracht.
Maar op grond van haar berekening
vraag ik me zelfs af, of juist dat tijd
schrift-succes niet - paradoxaal genoeg -
precies de reden was voor de voorzichtige
uitgever om het wat de boekuitgave be
treft kalmpjes aan te doen. Was het groot
ste deel van zijn mogelijk lezerspubliek
niet al via het tijdschrift bediend?! Het ci
taat uit het Engelstalige leerboek van
Veth overtuigt me eveneens allerminst.
Had hij het over tijdschriftvertalingen of
over boekuitgaven? Het laatste is immers
in 1840 al heel onwaarschijnlijk.
Maar er is meer. Mijn suggestie betreffen
de Frijlinks aanvankelijke voorzichtigheid
- een boekuitgave brengt heel wat groter
risico met zich mee dan een stuk vertaling
in een gemengd tijdschrift - vindt steun
in een ook door Streng gebruikte bron: de
paragraaf aan Frijlink gewijd in
Krusemans Bouwstoffen.
"Voorzichtiger uitgever is moeielijk te
denken: bedachtzamer, geduldiger even
min. Vóór dat Frijlink een onderneming,
hoe schijnbaar nietig ook begon, werd er
heel wat over gedacht en gewikt al
dus typeert Kruseman zijn collega (Deel
II, p. 326).
Kruseman heeft de beschikking gehad
over een door Frijlink op hoge leeftijd ver
vaardigde autobiografie. Het geschrift -
dat door Toos Streng niet gebruikt en
zelfs niet genoemd wordt - bevindt zich in
de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.
Frijlink mag zich dan in zijn eigen
Leeskabinet als de ware Dickens-kam-
pioen voordoen, in zijn autobiografie valt
de naam Dickens niet eens. Toos Streng
had een en ander kunnen weten, want al
jaren beschikken wij over het artikel van
onze C. van Steijnen, 'Hendrik Frijlink
(1800-1886). Een Amsterdamse boekhan
delaar en uitgever.' in Liber Amicorum
A.G. van der Steur, Haarlem, 1988.
Voorlopig handhaaf ik ten volle mijn voor
stelling van zaken zoals ik die laatstelijk
- onder ruimhartige verwijzing naar
Frijlink - gaf in de eerste aflevering van
de Haarlem Dickensian Gazette (juli
1991).
52