n
DOMBEY AND SON
door Wittemien Coenen
De laatste paar maanden lees ik met mijn
leeskring Dombey and Son. Hoewel ik
tijdens mijn studie Engels behoorlijk wat
Dickens gelezen heb, was Dombey and
Son daar niet bij. Tijdens die studie is
mijn liefde voor Dickens trouwens niet
bepaald aangewakkerd, want de docent in
Utrecht, Professor Verhoef, was een
meester in het houden van ellenlange
monologen onder het mom van een 'dis
cussie'. Later bij de Dickens Fellowship
ontstond de echte waardering.
De redactie heeft me gevraagd om een
favoriete figuur uit het immense oeuvre
van Charles Dickens te lichten, maar
makkelijk is dat niet. De meeste figuren
zijn min of meer flat characters. Eigen
lijk is de situatie waarin iets zich afspeelt
belangrijker dan de figuur die erbij be
trokken is. In principe vind ik de slechte
riken in de verhalen veel boeienderdan
de brave borsten.
In Dombey and Son is de figuur Carker
bij mij uitgesproken favoriet. Hij is zo
glad als een aal. Als hij lacht straalt de
gemenigheid en de glijerigheid er vanaf.
In de leeskring is hij al menigmaal ver
geleken met een creatie van John Cleese.
Ja, Carker heeft wel wat van het over
dreven onderdanige van Basil Fawlty uit
Fawlty Towers. Carker slijmt, hij pro
beert het iedereen naar de zin te maken.
Als hij dan eens een moeilijke kwestie te
berde brengt, doet hij dat zo omslachtig
en draaierig dat je er naar van wordt.
Maar wat maakt Carker nou zo leuk? Ik
denk dat het zijn slechtheid en geniepe-
righeid is, plus Dickens' constante ver
wijzingen naar zijn niet aflatende lach.
Het toppunt vind ik de opmerking als
Carker op zijn paard wegrijdt, dat hij zo
breed lacht 'dat menigeen gedacht moet
hebben dat hij een tandarts was'.
De denk trouwens ook dat slechtheid
ertoe bijdraagt dat een figuur wat minder
flat wordt: Mister Micawber zou niet
half zo interessant zijn als hij wèl goed
met zijn geld kon omgaan. Voor Carker
geldt het ook: Dickens buit de slechte
kanten van Carker vrolijk uit. De komi
sche, of misschien meer ironische, dis
crepantie tussen die niet-aflatende lach en
het zich inlikken bij iedereen maakt
Carker tot meer dan zomaar een bijfi
guur. Telkenmale als hij verschijnt, moet
je wel lachen? Dickens heeft veel van dit
soort ietwat vreemde figuren in zijn werk
gecreëerd. Sommigen, zoals Carker, zijn
zo 'echt', omdat je ze voor je ziet, een
en al serviele humbug, en John Cleese
laat ons nog vaak zien dat dit ras 'en
gerds' nog lang niet uitgestorven is.
31