groot effect (als ik me niet bedrieg in
Copperfield, of in Dombev). Het ver
hoogt de spanning en ook de be-
schrijvings-natuurlijkheid.
Overigens stonden, wat de roman-tech
niek betreft, beide schrijvers ver van
elkaar; de grote Charles wist vaak van te
voren niet wat er in zijn volgende hoofd
stuk zou gebeuren; Van Eeden concipi
eerde zijn werken weldoordacht en soms
lang voordat hij er aan begon te schrij
ven. Ook een tegenoverstelling van beide
auteurs zou dus een vruchtbaar thema
voor studie kunnen zijn. Zo'n onderzoek
zou dan vooral op inwendige vergelijking
van beider geschriften gebaseerd moeten
zijn, want in Van Eederis dagboek of
brieven zijn slechts weinig direkte refe
renties aan Dickens te vinden. Deze noti
tie wil niettemin een prikkel geven tot
een zoektocht van sporen van Charles
Dickens bij Frederik van Eeden. Want
zeker is: eerstgenoemde heeft de laatste
diens hele leven vergezeld.
Een bewonderaar van Van Eeden uit de
door hem gestichte kunstenaars-kolonie
Walden te Bussum, Jo Kuylman, vertaal
de omstreeks 1905 A Tale of two Cities
voor de Wereldbibliotheek. Ik waag te
veronderstellen, dat Kuylmans belang
stelling voor deze roman door gesprek
ken in de kring van Van Eeden in Wal
den is opgewekt. Nu komen vaak indruk
ken en emoties in een kunstenaarsleven
vroeg of laat in één of andere vorm weer
boven. Zou het dan ook niet juist om dit
sinistere boek kunnen gaan, als de gees
telijke en lichamelijk vervallen, 63-jarige
Van Eeden op 23 juli 1923 in zijn dag
boek noteert: "Ik las gisteren Dickens.
Hoe grenzeloos luguber.."
39