151
de geesï vak deb 0udeh mauley.
Gij gelooft niet aan mij zeida het verschijnsel. n Jfeen/l
seide Scrock, Welk getuigenis van mijn aanwezen zoadt
gij verlangen, behalve dat van uwe zintuigen 1«Ik weet
het niet," antwoordde Scrocr. «Waarom twijfelt gij aan
uwe zintuigen?"«Omdat eene kleinigheid die kan ontstel-*
len," antwoordde Scrock. «Eene slechte spijsvertering kan
haar misleiden. Misschien zijt gij niets anders dan een al ta
vet stuk kaas of vleesch, of een kleiachtige aardappel-"
Scrock was anders geen grappenmaker, en ook nu schertste
hij -niet uit aardigheid, maar alleen om zijne eigene aandacht
af te leiden en zijne vrees te bedwingen; wattt de stem van
het spooksql deed hem het Moed in d'e aderen stollen. Iljj
gevoelde, dat hij het niet harden kon, als hij een «ogenblik
stilzwijgend die strakkeglazige oogen moest aanzien.
Ziet |gij dezen tandenstoker?" zeide hij, zoowel om riièt
stil te zwijgen, als om den blik van het spooksel, al was
het slechts voor een oogenblik, op iets andors te vestigen.
Jaantwoordde het spook. Gij kijkt er niet naar
hernam Scrock. Ik zie hem tochantwoordde het spóofcj
Wel nu zeide Scrock dien behoefde ik maar in te slik*.
Èenom si mijn leven door spoken en kabouters geplaagd te
worden, alleen omdat ik geen tandenstoker kan verteren*/
Allemaal gekheid!"
Hierop gaf het spook een akeligen gil, en rammelde zoo>
vreeselijk met zijne ketendat Scrock zich aan zijn stoel vast»
hield, uit vrees dat hij anders flaauw mogt vallen. Maar veel
grootor werd nog zijn afgrijzentoen het spook den doek van,
zijn hoofd nam, en zijne onderkaak op zijne borst zakte. Scrock
viel op zijne knieënmet zijne handen voor zijn gezigt.
Genaderiep hij. «Schrikkelijke verschijningwaarom
vervolgt gij mij Aardschgezinde man 1" antwoordde het
spookgelooft gij aan mij of niet - Ik moet wei
antwoordde Scrock.«maar waarom komen de dooden terug,'
en waarom komt gij bij mij Het is iedér mënsch óp-
gelegd /'-antwoordde het spook, «dat zijn geest mqet uitgaa»
onder zijne medemenschenen onder hou reizen en met hen
verkeerenen als hij dit in zijn leven niet doét, moét hij-
het na zijn dood doen. Dan moet hij door de wereld omzwer
ven o wee mijen datgene zienwaarin hij niet meer-
deelen kan, en waarin hij op aarde kon gedeeld hebben."--