154
EER KERSSPROOKJE,
onker en doodstil op de straat. Het moeet dan wel middernacht
zijnwant als het middag was geweest en de zon was weggeble
ven zou hij zeker opschudding genoeg gehoord hebben.
Hierdoor gerustgesteld, ging Scrock weder naar bed; maar
do zaak kwam hem toch onbegrijpelijk voor, en daarbij kwam
de gedachte aan de verschijning van den ouden Marley hem
kwellen. «Had hij die gedroomd of niet?" Dit was eene vraag,
waarover hij het met zichzelven niet eens kon worden. Hij
bedaoht zich nu ook, dat het spook hem tegen dien nacht
de verschijning van eenen geest had aangekondigd, en nam
daarom het besluit om wakker te blijventen einde to zien
of het waar zou zijn. Daar het hem toch even onmogelijk
was om te slapen als om den hemel te beklimmen, waa dit
wel het verstandigste besluit, dat hij nemen kon.
Het duurde zoo lang eer de klok één sloeg' (half één was
reeds voorbij), dat hij zich verbeeldde, dat hij, zonder het
te weten, moest zijn in slaap gevallen, en hij zoo den tijd
verzuimd had. Eindelijk hoorde hij echter een voorslag, en
daarop sloeg de klok één.
Op hetzelfde oogenblik werden de gordijnen van zijn bed
opengeschoven. Scrock rigtte zich op, en zag in een boven
natuurlijk licht zijn hovenaardschen bezoeker wezenlijk voor
zich staan. Het was eene vreemde gedaante een kind,
of liever een oud man, roaar alsof men hem door een ver
kleinglas zag, zoodat hij zich niet grooter dan een kind verr
toonde. Zijne haren, die lang over zijne schouders hingen,
waren sneeuwwitals van ouderdommaar zijn gezigt had
geen enkelen rimpel, en ook nog eene heldere, frissehe kleun
Zijne handen en armen Waren groot en sterk, zoodat me»
hieruit moest opmaken, dat hij daarin eene buitengemeens
kracht bezat om te grijpen en vast te houden. Zijne eeniga
kleeding was oen sneeuwwitte lijfrok en oen gordel, die een
wonderbaar schijnsel verspreidde. In zijne _ccnc hand had
hij een groenen tak hulstterwijlzonderling bij dit zinne
beeld van den winter afstekende, de zoom van zijn kleed
met zomerbloemen was bezet. Nog zonderlinger was het,
dat er uit de kruin van zijn hoofd een straal helder licht
opschoothij hetwelk dit alles zigtbaar wa6en dat de geest
zeker om dit licht somtijds te verbergeneene muts onder
zijnen arm droeg, die het fatsoen van een domper had. Zelfs.