DB. EERSTE DER DRIE GEESTVERSCHIJNINGEN. 101 Naauwelijka had hij dit gezegd, of de geest vatte hem bij den arm, en op hetzelfde oogenblik was ook het tooneel weder veranderd. Hij zag wederom zichzelvenmaar nu onderals een man in de kracht van zijn leven. Zijn gezigt had de scherpe groeven en trekken nog niet, die latere jaren daarop hadden geteekendmaar de sporen van hebzucht en zorg begonnen zich er toch reeds op tc vertoonen. Hjj was niet alleen. Naast hem zat een schoon jeugdig meisje, in rouwgewaad. In hare oogen blonken tranen. Een andere afgod heeft mij verdrongenzeide zij met eene zachte stem. Welke afgod vroeg hij. Een gouden afgod." »Dat is nu de billijkheid van de wereld," zeide hij. »Zij ziet op niets zoo laag neder als op de armoe de, en toch is er niets, waarop zij bitterder smaalt, dan wanneer iemand zijn bc8t doet om rijk te worden." »Gij denkt al te veel om de wereldhernam zij zachtzinnig. Alia andere wenschen hebt gij laten varenom slechts eenmaal zoo rijk te wordendat gij nooit meer voor de schande van armoede zoudt behoeven te vreezen. Zoo ziet gij van alle edeler wenschen en voornemens af, om alleen op geldelijk voordeel te denken." 5> Wel nu," hernam hij, als ik zooveel wijzer ben geworden, wat kwaad steekt daarin? Voor u ben ik immers dezelfde?" Zij schudde haar hoofd. Ben ik niet Het is lang geledendat gij mij uwe liefde ver- klaardetzeide zij. Toen waren wij beide jong en armen hoopten slechts door geduldigen vlijt onze vooruitzigten eenig- zins te vërbeteren. Nu zijt gij dezelfde niet meer. Gij waart toen een ander man." Ik was toen een kind," viel hij er ongeduldig op in. »Uw eigen gevoel zegt u, dat gij dezelfde niet meer zijthernam zij maar ik ben nog de zelfde. Hetgeen ons geluk moest uitmaken, terwijl wij één van hart en zin waren zou ons rampzalig makennu dit zoo niet meer is. Het is mij pijnlijk geweest hierover na te denken; maar ik heb nagedacht, en ik kan u van uw woord ontslaan." Heb ik ooit gezocht daarvan ontslagen te wor den?" «Niet met woorden." Hoe dan?" Door de verandering van al uw doen en denken', van alles wat mijne liefde eene waarde voor u gaf. Zeg mijvervolgde het meisje, hem met eenen zachten, maar vasten blik aanziende als er geene betrekking tusschen ons bestond, zoudt gij mij 1844. I. 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1995 | | pagina 31