163
de eerste der drie geestveitscmjningeiï.
deren niet varenvoordat hij zijne tracht op de tafel had
afgeladen. Daarop werd alles bekeken en bewonderd, ondef
een gedurig gejuich", dat zich telkenB op nieuw verhief, alB
er een pakje werd geopend, en deze pret duurde too lang,
tot de kinderen langzamerhand de kamer uit en boven naar
bpd werden gebragt.
Nu zag Scrock nog scherper toe, toen de gelukkige man
en vader zich naast zijne vrouw en zijne dochter bij zijnen
huiselijken haard nederzette; maar toen hij bedacht, dat een
wezen, even schoon en lieftallig, hem vader had kunnen
noemenen den winter van zijn leven met éene hiëuwe lente
versierenwerd zijn gezigt duister.
Bella zeide dé manzich glimlagchend naar zijne trouw
keerende«ik heb van avond een ond vriend van u gezien."1
Een oüd vriend? Wie dan?" Itaad eens!" «Hoe kan
ik dat raden? Och!" vervolgde zij in denzelfden adem, toën hij
begon te lagchenhet zal Mijnheer Scrock zijn geweest."
«Geraden. Ik ging zijn kantoor vodrbij; Hét vensterluik was
nog opónmaar hij had reeds licht aanen zoo moest it
hem wel zien. Zijn oómpagnon ligt óp sterven, hoot ik; eh
daar zat hij alleen. Ik weet ten minste niet andërs, of hij ié
geheel alleen in de wereld."
«Breng mij weg! Geest, breng mij weg!" riep Scrock riï'ct
oene haperende stem. Ilc heb' u gezegddat dit schim
men zijn van dingen, die géWeest zijnantwoordde de gèest.
Dat zij zóó zijnen niet anders is mijne schuld niet."1
Breng mij wegriep Scrock uit. Ik kan dit niet ver
dragen."
Hij zag den geest in hot gezigt, en, zonderling genoeg,
dat gezigt had in deszelfs trekken iets van al de gezlgten,
welke zich als schimmen vertoond hadden. Scrock wilde
zich nu met geweld van den geest ontslaanmaar hoewel hij
al zijne krachten inspande, de geest scheen daarvan niets
gewaar te worden. Yerbijsterd en radeloos gréep Scróck, die
nog juist besef genoeg had, om de kracht van den geest aaó
het licht, dat vit zijn hoofd straalde, toe te schrijven, de
dompermntsen zette die den geeSt op' het hooftl. De domper
was zoo groot, dat hij den geest geheel verborg. Maar helt
licht liet zich niet uitdoovén, en verspreidde onder dén rand
door deszelfs glans over den geheelen vloer.
11
33