de tweede der drie geestverschijningen. 165 appelen, peren, zoete koeken j hier en daar stond zelfs een rookende kom pnnseh, die een verkwikkelijken geur ver spreidde. Boven op dezen troon zat eene reusachtige gedaan te, met eene brandende toorts in de hand, die eenigzins het fatsoen van eenen hoorn van overvloed had, en welker licht Scrock bijna verblinddetoen hij zijn hoofd om de deur stak. »Kom binnen!" riep de geest. «Kom binnen, en maak nader kennis met mijScrock naderde schroomvallig want'zijne norsche ongevoeligheid voor alles had hem reeds begeven. nik ben de Kersmisgeest van het Tegenwoordige," zeide de geest. Zie mij aan Scrock zag met eerbied tot hem op. De reusachtige geest droeg een loshangend donkergroen gewaad, met wit bont omzoomdmaar zijne breede borst was geheel bloot, als achtte hij het beneden zich, die te bedekken of te verbergen. Ook zijne voeten waren blooten op zijn hoofd droeg hij geen an der deksel dan een krans van frissche hulstbladeren v waar onder zijne lange bruine haren krullend afhingen. Uit zijn gezigt en zijne houding sprak onbezorgderondborstige vro lijkheid. Aan eenen riem om zijn middel hing eene antieke zwaardscheedemaar het zwaard was er uiten zelfs de scheede was half verteerd van den roest, Hebt gij nooit een van mijne- broeders gezien vroeg de geest. a Neenantwoordde Scrock. Dat is vreemd zeide do geest. Want ik lieb er meer dan achttienhonderd gehad, en met velen, die uwe tijdgen'ooten zijn geweest, hadt gij kunnen kennis maken." Dit zeggende stond hij op. Geestbreng mij waar gij wilt-," zeide Scrock onderdanig. Gisteren nacht heb ik tegen wil en dank eene les geleerd die ikAiiet vergeten zal. Wat gij mij keren wilt, zal ik ook ter harte nemen." Vat mij bij mijn kleedzeide de geest. Scrock deed zulks, en op hetzelfde oogenblik verdween de kamer met al haar groen en haar rood licht, en stond hij met den geest buiten op straat, waar juist de dag van den kersochtend aanbrak. Het was evenwel nog donker en slecht weermaar alle menschendie zij zagen voorbijgaanliepen zoo vlug en vrolijkals ware het de schoonste lentemorgen geweest. De meesten dezer voorbijgangers schenen hetzelfde doel in het oog te hebbenzij snelden naar de winkels van poeliers en kruidenierswaarin eene buitengeraeene drokte 35

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1995 | | pagina 35