184
een kerssprookje.
Cabriolet nemén." Glimlagchend zeide liij diteri glimlagchend
betaalde hij den kalkoen en de cabriolet, en gaf den'jongen
de uitgeloofde beldoning. l'
Daarna kleedde hij zich bijzonder net aanen ging de straat
op. Dè mensehen liepen met zoo veel drift, als hij hen had
zien doen, toen hij den reusachiigen geest'vergezelde. Terwijl
hij met de handen op den rug voórtwandelde, zag hij ieder-»
een met een genoegelijken glimlach aanZoo onweerstaanbaar
genoegelijk, dat drie of vier eenvoudige, goedhartige lieden;
die hem tegenkwamenzeidenGoeden morgénMijnheer 1
Een vrolijke kersmis!" En Scrock zeide naderhand dikwijls;
dat hem nooit iéts» aangenamer in de ooren had geklonken.
lïij was nog niet vertoen hij den heer zag 'aankomen
die den vorigen dag bij hem in het kantoor was geweestent
hem gevraagd had of hij Marley of Scrock was. De gedachte,
hoé die heer hem zou aanzien, beklérade zijn hart; maar hij
\vist wat hem te doen stond, en hij deed het.
Mijnheer l" zeide Scrock op hem toegaande en bij de hand.
Vattende, hoe vaart gij? Ik hoop dat gij gisteren wel in uw
oogmerk zijt geslaagd. Een vrolijke kersmis!" «Mijnheer
Scrock?" «Ja !-Zoo heet iken die naam is u niet aangenaam,
vrfees ik. Ik moet u vergiffenis vragen, eh wilt gij zoo goed
zijn," het overige fluisterde hij hem in het oor. Wat!" riep
de ander uit, alsof zijn adem eensklaps bleef steken; «Meent
gij dat in ernst?" «Als het u belieft," antwóordde Scrock,
Geen penning minder. Ik moet zoo in' eens' vele achterstallen
afdoen. Gij zult dan zoo göed zijn -Mijnheerzeide de
ander, hem de hand drukkende.' Ik weet niet wat ik zeggen
zal van zulk: eené mild...." Zég er liever niets vanviel
Scrock hem in de rede; «maar kom mij eens bezoeken, zult
gij?" «Gaarnë," antwoordde de heer, en het was duidelijk
te zien dat hij het meende. «Nu, vaarwel!" zeide ScroóK'.
«Ik ben u wel verpligt voor uwe vriendelijkheid."
- ScrocK ging naar do kérk, en daarna weder'de straat op,
zag naar de menschen, die hem voorbij snelden, maakte nu en
dan een praatje met een kindsomtijds ook met een bede-"-
laar, keek, in keukenvensters binnen, en vond in dat alles
zoo veel Vermaak, dat hij nooit van zulk eene pleizierige
wandeling gedroomd had. In denJnamiddag rigtte hij zijne
schreden naar het huis van'zijnen neef.
54