zijn standpunten zijn bovendien gedurende zijn langjarige openbare optre den niet ongewijzigd gebleven. De hoofdstukken "Biographical and Histori cal Context" bij McKnight en "Childhood and Maturity" bij Andrews zijn in beide boeken sleutelhoofdstukken en - ook voor zover Dickens zelf er slechts zijdelings in optreedt - de meest belangwekkende. Vooral Andrews levert een indrukwekkend overzicht van het denken over de veronderstelde samenhang tussen kind-zijn en de onbedorvenheid die men in het voetspoor van Rousseau bij primitieve volkeren meende te kun nen aantreffen. Deze veronderstelling wijkt geleidelijk onder de druk van nieuwe ontwikkelingen: de "nobele wilde" vindt allengs minder geloof sinds ontdekkingsreizigers en missionarissen vanuit hun Christelijke supe rioriteitswaan in tropische paradijzen minder gewenste toestanden ontdek ken. De Engelse afkeer van de Franse revolutie laat eveneens weinig heel van de kortstondige verheerlijking van het ongeletterde en ongevormde volk. De natuurstaat van de mens was niet langer een verloren paradijs waarheen de ontwikkelde - lees: zowel de beschaafde als opgevoede - mens naar terug kon verlangen. Toen Dickens leefde en werkte was die discussie nog niet ten einde gevoerd. De halfslachtige positie waarin veel van zijn geesteskinderen verkeren, is dan ook tot dat onopgelost conflict te herlei den. Het "middle-class" kind had aldus twee onverenigbare rollen te spe len: belichaming van onschuld, spontaniteit en verbeeldingskracht, en tege lijkertijd die van volwassenen in een kinderlichaam met bovenmenselijk verantwoordelijksgevoel. Een conflict dat de kinderen uit de heffe des volks, de staat van wilden benaderend, bespaard blijft. Denk aan Oliver Twist die temidden van de "gang" zijn zuiverheid bewaart. Het gaat om een conflict dat volgens Andrews nergens zuiverder is aan te treffen als in DOMBEY SON en DAVID COPPERF1ELD, al zal elke Dickens-lezer zon der enige moeite andere voorbeelden kunnen aanwijzen. Ten gevolge van deze verschuivingen in het denken krijgt ook het kind-zijn een andere status, een andere waardering. De gedachten over de ideale op voeding veschuiven mee. De deugden waartoe het meisje en de jongen ge bracht moeten worden, verliezen hun oude waarden. Mag de jonge man aanvankelijk nog van zijn gevoeligheid getuigen, in een steeds meer verza kelijkte wereld werd dat als onmannelijk bestempeld. Was de negentiende eeuw begonnen met verheven auteurs die kinderen op 61

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1995 | | pagina 61