De bevolking van Londen kunnen we grofweg in vier lagen indelen. Een kleine bovenlaag van zeer rijke handelaren, advocaten en hoge ambtenaren die de dienst uitmaakten. Daaronder een middenlaag van kleine zelfstandigen die met hard werken en zuinig leven nog net bij de goede kant van de samenleving hoorden. De volgende laag van ambachtslieden waren degenen die voortdurend in angst leefden dat de eerstvolgende economische tegenslag ook hen zou treffen. Met een werkdag van veertien uur en een economische bloeiperiode was hun loon hoog genoeg om boven het bestaansminimum te komen. Maar de armoede lag voortdurend op de loer. De economie was nu eenmaal een grillig fenomeen en na een periode van welvaart kwam onherroepelijk de terugslag die vele slachtoffers maakte. Met angst en woede zagen deze vakmensen dat de regeringen bezig waren het traditionele gildesysteem dat hun een zekere bescherming gaf af te breken met allerlei wettelijke maatregelen. In deze eeuw staat Engeland in de startblokken voor de industriële revolutie. Voortdurend worden er nieuwe machines uitgevonden, wier zegenende werk in deze eeuw alleen nog maar resulteerde in arbeidsbesparende produktieprocessen met daaraan verbonden stijgende werkloosheid of almaar nieuwe loonsverlagingen. Hier moeten we het radicalisme zoeken dat in ons book of study zo duidelijk wordt beschreven. Tenslotte was er de laag van de dagloners, waar het grootste deel van de stadsbevolking toe behoorde. Hun levensomstandigheden bewogen zich van leven op de rand van het bestaansminimum in gouden tijden tot diepe armoede als het even tegen zat. Deze groep was een constante nachtmerrie voor de politici in die tijd. Ze was snel geneigd tot oproer bij de eerstvolgende economische crisis. Plunderen kon in zo'n situatie een kwestie van overleven zijn. Daarnaast was het ook gewillig voetvolk voor politieke tegenstanders van de regering. Met enkele wel gekozen loze beloften en gratis drank kwamen velen van hen gemakkelijk in beweging. De regering trad daarom uiterst streng tegen ordeverstoorders op. Het minste vergrijp aan persoon of eigendom werd zeer zwaar gestraft. In deze keurig in lagen verdeelde samenleving, heerste een absoluut geloof. Het geloof dat handel en nijverheid de basis waren van de welvaart. Uitgaande van het dogma dat er slechts een beperkte hoeveelheid goud was moesten er bij het spel dat internationale handel heette, dus altijd winnaars en verliezers zijn. Hieruit volgde de conclusie dat alleen onnozele halzen en landverraders pleitten voor vrijhandel. De Engelse regering had het allemaal keurig geregeld. De Ieren leverden de ruwe wol voor de Engelse textielnijverheid. Zo bleef de winst in het eigen land. Voor alle zekerheid verbood de regering het scheren van schapen binnen een gebied dat vier mijlen van de kust lag, om zo mogelijke smokkelaars van Engelse wol te ontmoedigen. Ondertussen worstelde de eerste generatie entrepreneurs met de bekende aanloopproblemen die nieuwe produktie methoden altijd met zich mee brengen. Spinnen was nog altijd puur handwerk en vergde vele handen. Nu waren vrouwenhanden wel goedkoper en sneller dan die van mannen, maar briljante geesten begrepen dat het nog veel sneller en goedkoper moest kunnen. - 12 -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1997 | | pagina 12