- 15 -
De trots van Engeland was "the House of Commons". Dit temperde de vorstelijke macht en
wordt in vele geschiedenis boeken over de democratische ontwikkeling in Europa genoemd als
de vader (of moeder) van het parlementaire stelsel.
De verkiezingen voor dit lichaam waren een belangrijke zaak. Per county werden twee leden
gekozen. In principe had iedere boer, die meer dan veertig shilling per jaar verdiende, het
stemrecht. Om onkosten en ruzies te vermijden kwam het regelmatig voor dat de twee partijen
die de dienst uitmaakten (de Whigs en de Tories) afspraken de stemmen van te voren te
verdelen. Voor een stemming moesten namelijk de stemgerechtigden naar het stemlokaal
worden vervoerd en met voedsel, vermaak en veel drank worden beziggehouden. (Herinneren
wij ons uit The Pickwick Papers de verkiezingen tussen de Blues en de BufTs in Eatonswill
Voor een grote county kon dit wel eens oplopen tot een zeer hoog bedrag.
Verstandiger was het dus om de zaak van te voren in alle rust en met verstand te regelen. Zo
kon men stemmen krijgen door dreigementen, die kosten niets, of door beloftes, daar hoefde
men zich natuurlijk niet aan te houden en als laatste omkoping, maar dat was duur en moest
pas in laatste instantie worden toegepast.
Naast de counties konden sommige steden ook parlementsleden kiezen. Dat recht was zeer
ongelijk over het land verdeeld en had geen relatie met de omvang van de stad. Verder was het
kiesrecht per stad anders georganiseerd. Gatton in Surrey had algemeen stemrecht voor
mannen. Dat kwam neer op zes huizen met in totaal één stemmer die volgens afspraak door de
plaatselijke landsheer werd omgekocht. Anders was de situatie in Bath. Hier waren
drieëntwintig stemgerechtigden die zeer op hun onafhankelijkheid waren gesteld, waardoor
Bath altijd een onzekere factor was voor de regering. Als laatste voorbeeld was er Bedford
waar niet minder dan duizend stemmen werden uitgebracht. Zij volgden echter trouw het
advies van hun Duke van Bedford op wat de stad financieel goed uitkwam.
De tegenspeler van dit parlement was de regering in Whitehall. De ministers waren, naar de
oorspronkelijke betekenis van het woord, nog allemaal dienaren van de vorst, maar aangezien
het parlement de belastingen moest goedkeuren was steun van dit lichaam voor een minister
onontbeerlijk.
Echte partijdiscipline en partijprogramma's bestonden nog niet dus moest op een andere
manier enige sturing en leiding gegeven worden aan deze volksvertegenwoordiging. Aan de
ene kant gaf de regering parlementsleden allerlei baantjes aan het hof. Zo was er bijvoorbeeld
beslist een "Master of the King's Tenniscourt" nodig en kon de koning in Dublin ook niet
zonder een "Taster of the King's Wines". In ruil hiervoor werden de uitverkorenen voorzien
van een koninklijk stemadvies.
Het regeringsapparaat zelf was naar onze begrippen zeer klein. Het ministerie van
binnenlandse zaken vormde een geheel met dat voor het buitenland. In totaal werkten hier
inclusief de conciërges vier en twintig ambtenaren. Het voordeel was een zeer overzichtelijk
bestuur, maar er zat ook een nadeel aan. In 1750 liep bijvoorbeeld de afdeling financiële
controle naar schatting vijftien tot twintig jaar achter met haar boekhouding.