om de gevangenen na hun straftijd land te geven zodat ze een zelfstandig bestaan konden
opbouwen. De volgende gouverneur echter had minder op met de veroordeelden, en meer met
de mariniers. Hij gaf iedere marinier een stuk land en 10 gevangenen om het gratis te
bewerken. Daarmee begon een praktijk die inhield dat de marine-officieren elkaar
bevoordeelden, en de gevangenen gebruikten voor hun eigen belang, een tweedeling in deze
prille maatschappij
Het bestaan op Norfolk Island was zwaar, de produktie van masten en zeilen viel tegen
(slechts 1 schip is ooit uitgerust geweest met zeilen van dit vlas). Omstreeks 1810 werd
Norfolk Island niet meer gebruikt.
Naarmate er meer gevangenen kwamen, werden er elders in Australië meer kolonies gesticht,
o.a. in Van Diemen's Land (Tasmanie). De Engelsen gingen daar leven van de jacht (op
kangoeroes) en minder van de landbouw. Door het uitroeien van de kangoeroes in de
kuststreek moesten ze steeds verder het binnenland in trekken wat hen in conflict bracht met
de inheemse bevolking. De inheemse bevolking was na 75 jaar daar geheel verdwenen.
Steeds meer kolonies kwamen er, onder meer een kamp voor jongens van 9 tot 18 jaar (Point
Puer). Hier woonden meer dan 2000 jongens, straatschoffies uit Engeland's grote steden. Zij
kregen enig onderwijs, onderricht in een ambacht, en in het Christelijk geloof.
Naarmate er meer gevangenen waren, kwam er ook meer behoefte aan strafkampen voor
gevangenen die zich misdroegen. Zo onstonden er ook strafkolonies, en een ervan werd
gevestigd op Norfolk Island dat hiervoor weer in gebruik werd genomen in 1830. Dit werd
het meest zware strafkamp, dat al snel het type van de sadistische kampcommandant aantrok,
zodat zich daar alle misstanden gingen afspelen die men zich denken kan.
Er werden ongeveer 24.000 vrouwelijke veroordeelden naar Australië gedeporteerd (1 op de
7). Het populaire beeld dat de meeste van hen prostituees waren, is niet juist, althans niet
volgens nu gebruikelijke definities. Prostitutie was geen vergrijp waarop deportatie stond, de
meeste vrouwen waren veroordeeld wegens (meestal kleine) vermogensmisdrijven (en slechts
1% wegens geweldsmisdrijven). Het ongetrouwd samenwonen kwam echter veel voor, en dat
werd door velen in die tijd beschouwd als prostitutie, ook al leefde men tientallen jaren
monogaam samen.
Nadat de eerste gouverneur had gevraagd om vooral huwbare vrouwen te zenden (dit met het
oog op zijn plan om een kolonie en een boerenstand op te bouwen), waren de meeste vrouwen
die daarna kwamen van huwbare leeftijd. Er waren beroepsmisdadigsters bij, maar de meeste
waren vrouwen die "aan lager wal" waren geraakt, volgens het patroon: zwanger geworden -
verlaten, ontslagen - armoede - diefstal en soms prostitutie.
Het patroon ontstond dat de zeelieden gedurende de (lange) reis met de vrouwen aan boord
gingen samenleven. Bij aankomst veranderde het schip in een soort slavenmarkt,
legerofficieren, soldaten en kolonisten stroomden het schip op om de beste keus te maken uit
de vrouwen die als huispersoneel bij hen gingen werken. De gouverneurs lieten dit gaan,
omdat zo de vrouwen niet op de staatskas drukten, en de vrouwen hadden weinig keus. De
vrouwen die niet bevielen als huispersoneel, werden op straat gezet. In dat geval was de keuze
voor hen om zich terug te trekken in een havenwijk waar vrouwen zeelieden beroepsmatig
verleidden, verdoofden en beroofden, of om naar de vrouwen werkplaats te gaan.
De vrouwenwerkplaats was de door de overheid geboden opvang en tewerkstelling voor
vrouwen. In deze werkplaats moesten ze spinnen en weven. Men woonde op zolder boven de
werkplaats, maar omdat daar te weinig ruimte was, moest een aantal onderdak zoeken bij
kolonisten in de buurt, die daar betaling voor verlangden, soms in de vorm van geld.
De vrouwenwerkplaats werd het adres voor postorderbruidjes" De vrouwen werden daar zo
slecht behandeld (straffen waren: kaalscheren en lopen in de tredmolen) dat ze trouwden met
ieder die dat wilde om er weg te komen, en daarna zagen ze wel weer verder.