Courts of Equity will pronounce any decision on their rights. Even where there is no dispute as
to any matter of fact, the parties are sent to Law to establish their legal right in an action, or to
obtain a decision as to the construction of an Act of Parliament, a Deed, a Will, or a mercantile
contract, or to ascertain a point of pure mercantile LawThe mischiefs which thus arise are
increased by the abuse of these proceedings for the purposes of delay.'
Als in 1858 in het House of Commons een Chancery Amendment Bill wordt behandeld, zegt
de Solicitor General o.a.: Members who paid attention to the proceedings in the Court of
Chancery would doubtless be aware that a large portion of the jurisdiction of that Court
consisted in giving relief in cases of breach of agreement, by restraining the continuance of the
breach for the future; but it could not give damage for the injury inflicted in time past. For those
damages the suitor was obliged to go to a court of common law; and thus he got prospective
relief from the Court of Chancery, and retrospective relief from the court of common law.' De
Solicitor General zette vervolgens uiteen, dat met de Common Law Procedure Act van 1845
(maar dat is een jaar na Dickens' processen) de courts of Common Law de bevoegdheid kregen
om voor de toekomst een uitspraak te vellen, en dat hij nu beoogde, dat het Court of Chancery
de bevoegdheid kreeg om met terugwerkende kracht te oordelen. Dan zouden beide soorten
rechtbanken de zaak volledig kunnen afhandelen.
2. De rechtbanken.
Er waren in London drie 'Superior Courts of Common Law, nl. de Court of Common Pleas
(civiele zaken), de Court of King's Bench (strafzaken) en de Court of Exchequer (belastingzaken)
Zij behandelden zowel zaken in eerste instantie, als zaken van lagere rechtbanken in Engeland.
Eertijds verschillende soort zaken, gingen zij in de loop der eeuwen elkaar overlappen, al bleef
het Court of King's Bench, waar oorspronkelijk de Koning de voorzitter was, het hof voor
criminele zaken, waarin de kroon tegen de crimineel optrad. Een van de oorzaken van deze
ontwikkeling was, dat de rechters hun inkomen grotendeels ontvingen uit de kosten of honoraria,
die de procespartijen moesten opbrengen. Zij waren erdan ook op uit om door middel van ficties
hun be- voegdheid te verruimen. Eerst vanaf 1825 ontvingen de rechters een salaris. Earl
Stanhope formuleerde deze ficties duidelijk. Het Court of King's Benfch, dat strafzaken
behandelde, vooronder- stelde, dat de schuldenaar vredebreuk had gepleegd en derhalve
strafbaar was. In het Court of Exchequer werd aangenomen, dat de schuldeiser zelf niet in staat
was zijn schuld aan de Kroon (belasting b.v.) te betalen, waarop de Kroon de schuldvorderingen
van de schuldeiser op de betrokken schuldenaar kon gaan innen. Als tenslotte de zaak voor de
rechtbank aan de orde kwam, werden deze ficties vergeten.
De rechtszaken dienden in beginsel behandeld te worden tijdens de officiële zittingen van de
rechtbanken. Het 'legal year' werd ingedeeld in vier 'terms' of zittingsperioden. Alle zondagen en
bepaalde heiligendagen waren 'dies non juridici'. Gedurende drie kerkelijke seizoenen: Kerstmis
met Advent en Epiphanie, Vastentijd met Pasen, en Drievuldigheid met Pinksteren en Corpus
Christi vonden geen rechtzittingen plaats.Bovendien was er nog de 'Long Vacation' in de
zomermaanden. De rechters hielden zo slechts zitting gedurende Michaelmas (in october en
november), Hilary (in januari en februari), Easter (in april en mei) en Trinity (In mei en juni). In
de tijd van Elizabeth I waren ernog slechts 99 zittingsdagen per jaar en later gingen daar nog tien
vanaf. Het Court of Chancery was hieraan niet gebonden, maar hield gemakshalve deze
zittingsperioden ook zoveel mogelijk aan.
Er was dus voortdurend tijdnood. Alleen de Court of Exchequer had ruimschoots tijd. Dit
leidde vooral bij Court of King's Bench tot aanhouden van zaken naar de volgende
zittingsperiode.