"No returned Steerforth, "the advocates are civilians, - men who have taken the doctor's degree at college, - which is the first reason of my knowing any thing about it. The proctors employ the advocates. Both get very comfortable fees, and altogether they make a mighty snug little party.." (ch.23). 'Civilians' wil zeggen, dat zij opgeleid waren in 'civil law'. Universiteiten leidden op in civil en canon law. Pogingen om ook in English (common) law universitair op te leiden hadden eerst aan het einde van de 19de eeuw blijvend gevolg. De opleiding in common law tot barristers, serjeants, attornies en solicitors liet veel te wensen over. Voor attorney of solicitor moest men wel een aantal jaren als klerk werken op een van de kantoren, maar daar moest men zijn rechtskennis zelf zien op te doen. Van de studenten in de Inns, waar de opleiding tot counsel plaats vond, werd niet veel meer verwacht, dan dat zij een aantal keren per jaar de officiële diners bijwoonden. Een universitaire opleiding in common law ontbrak. De Inns waren in feite particuliere instellingen geworden. Hun bestuurders, the Benchers, maakten uit wie als student werd toegelaten en óf en wanneer hij in aanmerking kwam voor de 'Call to the Bar'. Naast het bijwonen van de diners moest de student de lezingen bijwonen van twee daarvoor aangewezen 'Readers', dan wel een examen afleggen. Het was niet nodig èn de lezingen bij te wonen èn het examen af te leggen. Omtrent de eeuwwisseling (1900) schreef een barrister van Lindoln's Inn, John Anstey, over de student in law: Who for three hundred quineas paid to some great master of the trade, Have his rooms by special favour, His leave to use their best endeavour By drawing Pleas, from nine till four, To earn him twice three hundred more. And, after dinner, may repaid, To, foresaid rooms and then and there, Have, foresaid leave, from five till ten, To draw th'aforesaid Pleas again. (2} Ontbraken de waarborgen, dat de opleidingen een behoorlijk peil hadden, er waren nochtans veel uitstekende juristen en rechtsgeleerden. Deze 'betere' juristen waren uiteraard vooral verbonden met de superior courts van common law en equity. De minder goeden vond men bij de inferior courts, zoals bij de Insolvent Debtors' Court. Dickens beschreef deze laatsten in The Pickwick Papers (ch.43), toen Sam Weller zich vrijwillig voor schuld liet aanhouden: But the attorneys, who sit at a large bare table below the Commissioners, are, after all, the greatest curiosities. The professional establishment of the more opulent of these gendemen, consists of a blue bag and a boy: generally a youth of the Jewish persuasion. They have no fixed offices, their legal business being transacted in the parlours of public-houses, or the yards of prison, whither they repair in crowds, and canvass for customers after the manner of omnibus cads. They are of a greasy and mildewed appearance; and if they can be said to have any vices at all, perhaps drinking and cheating are the most conspicuous among them. Their residences are usually on the outskirts of the "Rules", chiefly lying within a circle of one mile from the obelisk in St.George's Fields. Their looks are not prepossessing, and their manners are peculiar. Inmiddels moest wel iedere partij in een proces twee lawyers hebben, een barrister (of serjeant) en een attorney of solicitor. Moest men voor een superior court in London procederen, dan had men naast de plaatselijke solicitor nog een in London nodig. Bij het Court of Chancery werd de rol van de barrister vervuld door de solicitor. Een lawyer was alleen verbonden met de rechtbank, waarbij hij toegelaten of geregistreerd was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 14