tot zo'n ongrijpbare tegenstander. David Rapoport schreef in 1984 een artikel over terrorisme in drie religieuze tradities onder de titel "Fear and Trembling" American Political Science Review 78: 3, 668-672). Daarin schat hij dat de thugs in de zes eeuwen dat ze actief waren een half tot één miljoen slachtoffers hebben gemaakt. Dat komt dus neer op ongeveer duizend per jaar. Naar de maatstaven van de huidige internationale terreur is dat bescheiden, maar het was wel allemaal handwerk. In Europa bestond in de 19e eeuw veel aandacht voor de thugs. De strijd tegen deze schrik van de openbare weg was op zijn hevigst tijdens Dickens' leven. Schrikwekkende verslagen deden de ronde, maar ook romantische verhalen en verdichting. Dickens' bekendheid met de Thugs De eerste die ooit wees op de mogelijkheid dat Jasper lid zou zijn geweest van de secte van de thugs, of althans hun wijze van optreden zou hebben overgenomen, is Howard Dufheid, in het artikel "John Jasper - Strangler", in de American Bookman (February 1930, 70, 581-8). Dat tijdschrift heb ik niet kunnen achterhalen. Maar zijn argumentatie is overgenomen door Edmund Wilson, 'Dickens: the Two Scrooges", in zijn bundel The Wound and the Bow (London: Methuen, 1941, 1-94) waarvan ik wel een exemplaar heb weten te achterhalen. En de relatie met de traditie van de thugs is na de verschijning van Dufheid's artikel een vast gegeven geworden, getuige ook de inleiding van Angus Wilson op de Penguin uitgave van Edwin Drood van 1974. Welke aanwijzingen zijn er echter voor die theorie? De thugs waren in het Westen en zeker in Engeland heel bekend. Twee Britse officieren die betrokken waren bij campagnes tegen de thugs hadden er over gepubliceerd. Eén van hen, Meadows Taylor, publiceerde The Confessions of a Thug (1839), dat was geschreven alsof het verhaal verteld was door een thug zelf. Dat boek werd enorm populair. Europa was verbijsterd en gefascineerd door wat het te horen kreeg uit India. Een Amerikaanse romanschrijver, James de Mille, publiceerde een boek Cord and Creese, dat ging over een Engelsman die zich had aangesloten bij een groep thugs. Dickens, toch al sterk betrokken bij India via zijn zoons, kan niet anders dan bekend zijn geweest met de thugs. Mochten we daar toch nog aan twijfelen, dan is het goed te bedenken dat ook in Household Words en All the Year Round enkele artikelen zijn verschenen die handelen over de thugs (in 1851 en 1868). Het is bekend dat Dickens alle artikelen zorgvuldig las voordat ze in één van deze tijdschriften werden geplaatst. Tenslotte maakte Dickens zelf melding van de thugs in Dombey and Son, hoofdstuk XLI. Daar gaat het over de Latijnse School van Dr Blimber en zijn dochter Cornelia. Behalve de kleine Dombey jr. behoort ook Master Bitherstone tot de leerlingen. Bitherstone's vader dient het Brits-Indische leger, collega van Major Bagstock, en Bitherstone jr. is bij afwezigheid van zijn ouders hier op school geplaatst. Bitherstone, moe van de veeleisende dr Blimber, slaakt de verzuchting "that he wishes he could catch old Blimber in India. He'd precious soon find himself carried up the country by a few of his coolies, and handed over to the Thugs; he can tell him that." Het woord thugs wordt in de tekst niet verder uitgelegd en is bij de lezers kennelijk een bekend begrip. De Oxford Dictionary meldt dat het woord is afgeleid van het Hindi/Marathi woord thag en staat voor een lid van een religieuze organisatie van rovers en moordenaars in India. In de Nederlandse vertaling van Mensing wordt het woord thugs letterlijk overgenomen, ook zonder toelichting, maar ik vraag me af of het voor Nederlandse lezers ook duidelijk was. Tenslotte: in 1868, kort voor het verschijnen van Edwin Drood, had Wilkie Collins, een nauwe medewerker van Dickens in zijn journalistieke werk, een detective story geschreven, The Moonstone, waarin een groepje Hindu fanaten een geheime moord pleegt in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 28