Engeland. Dat wat Dickens'bekendheid met de thugs betreft. Welke mogelijke aanwijzingen vinden we in het boek zelf? Jasper als Thug? Het eerste hoofdstuk van Edwin Drood opent met Jasper's bezoek aan een opium den in Londen's East End. Opium kwam uit India, met name Bengalen. De Britten verhandelden in het begin van de 19e eeuw veel Bengaalse opium in China in ruil voor thee en porselein (Opium oorlog 1839). Jasper ziet, zo lezen wij, onder invloed van de opium een eindelooze menigte witte olifanten en sultans tegen de achtergrond van een oude Engelse kerktoren, waarschijnlijk Cloisterham. De Landless twins zijn ook niet zonder land, maar hebben een duidelijke regionale herkomst: Azie, nader Ceylon. Jasper zelf wordt beschreven als een man met dik, glanzend zwart haar en bakkebaarden en een stem die soms wat vrouwelijk klinkt. Dat lijkt op het voorkomen van een Hindoe, vooral dat donkere uiterlijk. Die vrouwelijke stem kan wijzen op de 19e eeuwse theorie van het verzwakte feminine ras, dat terecht door de blanke Europeaan wordt overheerst. Dufheid (en in zijn kielzog Wilson) argumenteert dat Jasper ("howdunit") probeert te voldoen aan de rituele voorschriften voor een gangbare en geheiligde thug moord. Het kleed van Kali was, zo werd verondersteld, zwart en ook de sjaal, die Jasper rond zijn hals droeg, is zwart en van zijde. Hij droeg die sjaal op de Kerstavond van Edwin's verdwijning, "a large black scarf of a strong close-woven silk" in de beschrijving van Dickens. De reden daarvoor was dat hij zijn stem wilde sparen tegen de koude wind. Een aanwijzing van buiten het boek komt van de tekenaar Luke Fildes, illustrator van Edwin Drood. Hij openbaarde begin 20e eeuw in een brief aan de Times (3-11-1905) dat Dickens hem gevraagd had een illustratie te maken van de scene waarin Jasper Edwin wurgde met zijn sjaal. Door Dickens' plotselinge dood had hij die niet meer gemaakt. Voor het vermoorde slachtoffer diende een geheime begraafplaats te worden gezocht en dat zou de reden zijn waarom Jasper Durdles vergezelde op een nachtelijke tocht door de graven en onderaardse gewelven rond de Cloisterham kathedraal. Dat is het prachtige hoofdstuk XII. Het lijk moest mysterieus verdwijnen en Jasper was beducht voor Durdles' vermogen ieders begraafplaats te vinden. Bij die nachtelijke tocht stuitte Jasper op een hoop ongebluste kalk en Durdles waarschuwde Jasper daar vooral niet op te gaan staan, omdat het zijn laarzen zou wegvreten. Dat zou Jasper op het idee hebben gebracht zich van het lijk te ontdoen door het in die ongebluste kalk te werpen en te laten verteren, zodat de moord geen sporen zou nalaten. Op diezelfde tocht lette Jasper scherp op de roeken en kraaien die opgeschrikt rond de kerktoren fladderden. Volgens Duffield/Wilson zou Jasper de roep van een roek over de rivier (de Medway vlakbij de kathedraal van Rochester) als een gunstig voorteken beschouwen, een teken zoals de thugs dat verwachtten als de godin met hun voorgenomen moord instemde. Ook spelen roeken een grote, haast onheilspellende rol bij het begin van hoofdstuk II. De thugs hadden het vooral op reizigers voorzien en Edwin was van plan op reis te gaan. Hij wilde naar Egypte, "the Gateway to the East", zeker na de opening van het Suez kanaal 1869. Net zoals de thugs zich opdrongen en probeerden bij hun slachtoffer in het gevlei te komen, zo poseerde ook Jasper heel nadrukkelijk als de leider en beschermer van zijn neef, mijn dierbare jongen, zoals hij Edwin graag noemde. Soms gebruikten de thugs drugs om hun slachtoffer te bedwelmen, zoals Jasper mogelijk deed met Edwin en Neville, om hen tot twist aan te zetten, en later met Durdles. Anderen zien daar voorbeelden in van hypnose, een techniek waardoor Dickens zelf eindeloos geboeid was. Jasper bezat ook, net als

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 29