Neen, wij gaan door. De vruchten van onze arbeid mogen dan de Beeken in den schoot vallen, we doen het tenslotte voor die mensen aan de overkant. Als ze in 1967 op hun ontbijtbord weer een plastic zakje vinden met drie bloembollen erin, dan denken ze natuurlijk. Dat de Beeken op dit idee gekomen zijn. Goed, ze hebben toch hun bolletjes. En als ze 's avonds in 'bed een zakje Pickwick-thee vinden, dan weet niemand, dat een Haarlemse hand dit er liefdevol ingestopt heeft. Het zij zo. En als ze tot hun bevreemding aan de lunch een rol keiharde beschuit aantreffen, waar geen paard doorheen komt, maar waarop dan toch maar het portret van OHver Twist staat afgebeeld, dan kijken ze dankbaar naar de Beeken, die trouwens na afloop al die gebitten weer solderen mogen en dit tegen gepeperde prijzen. Geen uwer kan echter zeggen, dat hij niet drie jaar tevoren gewaarschuwd is. Tegen deze ontzaggelijke familie-regering heeft althans één sansculotte zijn stem verheven. Ecrasez les infames! Over de Nederlandse bijdrage aan de Annual Conference in Blackpool werd ook bericht in het verslag van de bijeenkomst van de Haarlem Branch op 20 juni 1964: "De Life President heeft aan het Conference-dinner in Blackpool een schitterende rede gehouden. De gebroeders Beek hebben wederom de enigszins grijze Businessmeeting met hun geestigheid opgeluisterd. Dr. Sachs hield een scherpzinnig betoog over cijfers. Kortom, de Haarlem- Branch deed weer Nan zich spreken. In The Dutch Dickensian nr. 10 van December 1964 schreef Bomans n.a.v. het 60 jarig bestaan van "The Dickensian", het lijfblad van de Dickens Fellowship, het volgende artikel: SIXTY YEARS AFTER In januari 1905, drie jaar na de stichting van de "Dickens Fellowship", verscheen het eerste nummer van "The Dickensian", onder redacteurschap van B. W. Matz, die nog steeds als de grootste Dickens-kenner van alle tijden geldt. Op dat ogenblik had de Fellowship reeds 6.500leden en dertig branches. Oorspronkelijk was E.G. Kitton als hoofdredacteur aangewezen, maar hij stierf kort tevoren. Een groot verlies. Kitton beoefende ten opzichte der Dickensologie de "petite histoire". Hij kon weken besteden aan de opsporing van een zakdoek die eden Meester had toebehoord en er bestaat van zijn hand een monografie over het leven van "Dick", een raaf die Dickens toebehoorde en waarvan Kitton de eetgewoonten in niet minder dan 30 bladzijden beschrijft. Achter in het boekje staat een "Kist of words", die de vogel bij machte was uit te spreken, waarvan sommige met een sterretje staan aangeduid, hetgeen betekent dat Dick deze woorden wel zelden sprak, maar niettemin aanwijsbaar had uitgebracht. In deze gevallen worden ook de datum en een getuige vermeld, want Kitton bezat, ofschoon zijn terrein begrensd was, een wetenschappelijke geest en ging ongaarne over één nacht ijs. Hoe zou de "Dickensian" er hebben uitgezien, als hij was blijven leven? Hier opent zich een verrukkelijk visoen. Maandelijks zouden de abonnés steeds meer en meer over steeds minder en minder zijn te weten gekomen, want een specialist is een man, who knows more and more about less and less, untill he knows everything about nothing. Persoonlijk had ik dit toegejuicht. De wereld is vol van verstandige mensen, die ook redelijk schrijven. De typische angelsaksische vorm van krankzinnigheid, waarover Kitton beschikte, had een tijdschrift geschapen, dat niet alleen in een Pickwickian sense gelezen, maar ook geschreven was en die combinatie verviel door zijn dood. In de huidige Dickensian is ons slechts het eerste beschoren. Volgde dus Matz meer de grote Hjn, die ook door zijn opvolgers Dexter en Staples werd aangehouden, toch valt over het eerste nummer wel duidelijk de schaduw van Kitton. Zo

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 14