onverwachts, hoewel ik mij een andere permitteer, die hij geen moment aan het
wankelen bracht.
Een van de kernvragen betreft een figuur, die Datchery heet en met een grote wittepmik
op het hoofd nog net ten tonele verschijnt, voor de pen aan Dickens' hand ontvalt.
Sommige Engelsen menen, dat dit Helena Landless is, die zich in mannenkleren heeft
gestoken. Deze groep noemt men de Helenisten. Anderen zeggen: het is Edwin drood
zelf. Dit zijn de Droodisten. En dan bestaan er nog een paar bijzonder uitgeslapen
jongens, die beweren dat het Bazzard moet zijn en deze noemen zich de Bazzardisten. Ik
zelf ben, maar ik blijf er eenvoudig bij, een Bazzardist en ik heb jaren geleden in de
Times Literary Supplement eens een artikel geschreven om dit standpunt te verdedigen.
Drie Droodisten en vijf Helenisten zegden bij die gelegenheid hun abonnement op, maar
dit werd ruimschoots vergoed doordat een stokoude Bazzardist, die zich verbitterd in
Schotland had teruggetrokken, zich voor het leven abonneerde en zich bovendien bereid
verklaarde het blad van huis tot huis eigenhandig rond te brengen. Men neemt in
Engeland die zaken niet iicht op en Chesterton vertelt in zijn memoires van een bejaarde
dame, die haar enige zoon onterfde, omdat deze zich in een ogenblik van
onbedachtzaamheid had alten ontvallen, dat Pickwick een dronkelap was. Nu denk ik
dat heimelijk ook, want er zijn genoeg aanwijzingen in die richting, maar ik zou mij wel
wachten dit in het openbaar mee te delen. Men kan maarniet alles zeggen.
Op het einde van de film is er een soort forum tussen drie keiharde detective-schrijvers,
die alle drie de door Dickson Carr geboden oplossing met beslistheid verwerpen. Ik
geloof niet, dat dit sluitstuk wordt uitgezonden en dat is jammer, want ik heb mij zelden
zo geamuseerd. Hun gemeenschappelijke verachting voor het gebodene was op zich al
heerlijk, maar het schouwspel werd bepaald zalig, toen ze een voor een gingen uitleggen,
hoe het dan wél moest. De twee anderen zaten er dan telkens sprakeloos met ten hemel
geslagen ogen bij, alsof ze alle heiligen tot getuigen riepen dat een dergelijke afgrond van
stupiditeit inderdaad bestond. Vervolgens namen ze dan zelf het woord en dan was het
de beurt aan de vorige spreker om hoofdschuddend naar het plafond te kijken. Hoe zou
Dickens hiervan genoten hebben! En is het achteraf gezien, niet goed dat hij het boek
nimmer heeft voltooid? Was zelfs zijn verbeeldingskracht in staat geweest een dergelijke
grillige vorm van krankzinnigheid te scheppen als die wij hier voor ons zien? Hij heeft
duizenden dollemannen uit de grond gestampt, de een nog onmogelijker dan de ander.
Het valt echter te betwijfelen of zelfs hij bij machte was geweest om een dergelijke graad
van dementie te bedenken als zijn volgelingen ons te genieten geven.
Tijdens het kerstdiner op 12 december 1964 in "Zomerzorg" speelde Bomans zijn gebruikelijke
hoofrol:
De heer Bomans hield, als tafelpresident, 1001 redevoeringen, waarbij hij o.a. onze
onvolprezen secretaris een muilezel"noemde en de Cheeryble Brothers Brigitte Bardot
voor de voeten gooide. Seven aged P. 's waren "asproud as Punch" (Gr. Exp., Ch. XXV)
omdat ze op mochten staan om te laten zien dat ze bij de oprichting van de Branch
aanwezig waren. De Life President moest naar een concert, maar drukte ons op het hart
op hem te blijven wachten, want hij kwam terug. En daar zaten wij, als wijlen de heer
Nadgett (Martin Chuzzl., Ch. XXVII) te wachten op de man, die niet kwam. Tot ons een
licht opging en de mannen hun portefeuille grepen, terwijl de dames "instantly put some
pins into their mouths, began pinning up their shirts ail round, trudged away at a sturdy
pace, turned the comer and were gone. (Bl. House, Ch. LII).