Op 5 mei 1824 diende J ohn een verzoekschrift (vergezeld met een staat van bezittingen en schulden) tot vrijlating in bij de Insolvent Debtors' Court. De landen Gazette meldde, dat onder de verzoeken van insolvente schuldenaren, die werden gehoord in Justice Hall, in de Old Bailey, op 24 mei 1824, dat was van "Dickens, John (sued as John Dickins), formerly Portsmouth Hants, afterwards of Chatham, Kent, then of Bayham-Street, Cambden-Town, Middlesex, and late of Gower-Street North, in the Same County, a Clerk in the Navy Pay-office." Hij werd vrij spoedig op vrije voeten gesteld. Het Marshalsea Custody and Discharge Book vermeldt, dat hij werd ontslagen op Vrijdag 28 mei, 'per Insolvency Act' tesamen met twee andere gevangenen, ieder betalend de 'prison fee' van 10/10. De schuldeisers kregen van de schuldenaar een kennisgeving van het indienen van de petitie, bovendien werd een advertentie geplaats in de London Gazette. Wij zien in de advertentie van J ohn's petitie Portsmouth en Chatham vermeld. Het ging dus reeds in Charles' 'gelukkige tijd met verwachtingen' met John de verkeerde kant uit. De Insolvent Debtors' Court was een rechtbank die toen nog niet lang bestond. Hij werd ingesteld bij een wet van 10 Juli 1813. [1] In zijn aanhef geeft deze wet aan, dat ondanks vroegere incidentele wetten en ondanks charitatieve giften voor de vrij-lating van kleine schuldenaren, te veel personen wegens schulden in gevangenissen in Engeland verbleven, zodat er nu een blijvende voorziening moest worden ge troffen, nl. de voomoemde rechtbank. Deze Insolvent Debtors' Court kon echter door de toen overvolle gevangenissen aanvankelijk niet effectief functioneren. Dit blijkt uit de wet van 14 december van hetzelfde jaar, waarin een procedure werd vast-gesteld om eenmalig (dus incidenteel, maar nu voor de laatste keer) gevangenissen te ontlasten. In de 18e eeuw was de toename van het aantal gevangenen wegens schulden vermoedelijk hoofdoorzaak van de overbevolking van vele engelse gevangenissen. In 1776 zat ca. zestig procent van alle gevangenen vast vanwege schulden. Het parlementslid Mr.Hume schatte in 1827 voor heel Engeland het aantal wegens schuld gevangenen op twintig tot dertig duizend. Er waren 3130 personen voor schulden gevangen genomen in de metropool van Londen. In Middlesex waren in drie tot vier maanden circa 3000 arrestaties voor schulden verricht. Een ieder die 14 dagen gevangen zat wegens enige schuld kon bij de rechtbank om vrijlating verzoeken. De inhoud van dit verzoek was opnieuw geformuleerd in een wet van 1820. Het verzoek van John Dickens moet overeenkomstig de formule van deze wet hebben geluid. Het werd echter lang na het verstrijken van de termijn van 14 dagen ingediend, vermoedelijk om te voorkomen, dat door de publicatie ervan in de London Gazette de Navy Pay Office ontijdig vóór John's brief om vervroegde pensionering, zijn arrestatie zou vernemen. In de consoliderende wet van 1826 is de inhoud van de petitie enigszins gewijzigd. In hoofdzaak bleef deze inhoud hetzelfde. De petitie moest worden vergezeld met of gevolgd door een staat vanbezittingen en schulden. Op de juistheid van deze staat moest de schuldenaar een voorgeschreven, pagina's lange, eed afleggen. De wet van 10th Juli, 1813 bevat de tekst van deze eed. In de volgende wetten is hij niet nader beschreven. De wet van 1826, die de wet van 1813 introk, kent wel een eed, maar geeft de text niet weer. Aangenomen mag worden, dat J ohn Dickens een eed ongeveer zoals die was

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 30