voorgeschreven in de wet van 1813, heeft afgelegd. Voor de meeste insolventen moet deze eed een
onbegrijpelijke, langdralige formaliteit zijn geweest.
Bleek aan de hand van deze staat, door een onderzoek of ter zitting, dat er vermogen was, hoe
gering ook, dan kon dit door de rechtbank ter verdeling onder de schuldeisers worden toegewezen
aan een 'assignee'. Vermogensbestanddelen, waar de schuldeiser, zonder medewerking van de
schuldenaar gewoonlijk niet aan kon komen, vielen ook hieronder. In 1820 werd het begin van de
procedure gewijzigd. De gevangene kon beginnen met een petitie in een 'summary way', maar hij
moest daar wel aan toevoegen een 'conveyance and assignment' van al zijn
vermogensbestanddelen aan een 'Provisional Assignee' (een ambtenaar van de rechtbank). De
Provisional Assignee droeg t.z.t. alles over aan de voor de betrokken zaak te benoemen 'assignee' of
'assignees'. Na de 'summary petition' moest
alsnog het uitvoerige schedule worden opgesteld.
De Insolvent Debtors' Court kon de Provisional Assignee opdragen het schedule te controleren
(examination). Dit had het voordeel, dat de hoorzitting niet werd belast met een controle van het
schedule, waarvoor een zitting niet geschikt was.
Onder de persoonlijke bezittingen vielen ook die van de minderjarige Charles. In zijn
autobiografische fragmenten beschreef Charles Dickens zijn verschijnen voor de 'taxateur'.
'It was necessary, as a matter of form, that the clothes I wore should be seen by the official
appraiser. I had a half-holiday to enable me to call upon him, at his own time, at a house
somewhere beyond the Obelisk. I recollect his coming out to look at me with his mouth full, and
a strong smell of beer upon him, and saying good naturedly that "that would do," and "it was all
right." Certainly the hardest creditor would not have been disposed (even if he had been legally
entitled) to avail himself of my poor white hat, little jacket, or corduroy trowsers. But I had a fat
old silver watch in my pocket, which had been given me by my grandmother before the blacking
days, and I entertained my doubts as I went along whether that valuable possession might not
bring me over the twenty pounds. So I was greatly relieved, and made him a bow of
acknowledgement as I went out (8).
Kwam naar de mening van de Insolvent Debtors' Court de gevangene niet in aanmerking voor
de 'benefit of the act', dan werd hij teruggezonden naar de gevangenis (remanded). Daarbij kon de
rechtbank een termijn bepalen, welke verstreken moest zijn, alvorens de gevangene de rechtbank
opnieuw om vrijlating
mocht verzoeken. Deze termijn was ten hoogste zes maanden. Daarbij stelde de rechtbank tevens
vast op wiens rechtsvordering de gevangene in gevangenschap bleef. De wetten noemden
verschillende redenen, waarom iemand niet het 'benefit' kon krijgen en verbonden daar soms langere
maximale termijnen alvorens
een nieuw verzoek kon worden gedaan, aan.
De 'assignee' droeg zorg, voor verdeling van de boedel onder de in het oordeel van de Insolvent
Debtors' Court vastgestelde schuldeisers. De benoemde 'assignee' moest zelf een schuldeiser zijn.
Deze assignee moest binnen drie maanden de
verdeling onder de schuldeisers tot stand brengen. Daartoe legde hij eerst financiële verantwoording
af aan de Insolvent Debtors' Court en riep een vergadering van schuldeisers bijeen, o.a. door een
advertentie in de London Gazette. Als deze