In zijn meeste ondernemingen was Dickens uiteindelijk succesvol: zeker als schrijver, ook in zijn latere jaren als voordrachtkunstenaar, als uitgever en in mindere mate als amateur toneelspeler. Maar the Guild of Literature and Art kreeg niet het succes dat Dickens voor ogen stond. Dickens had grote verwachtingen. In zijn brief van 5 januari 1851 schreef hij aan Bulwer Lytton: 'I do devoutly believe that this plan carried out will entirely change the status of the literary man in England, and make a revolution in his position, which no government, no power on earth but his own, could effect". De inkomsten van de eerste reeks voorstellingen die Dickens met zijn vrienden gaf, overtroffen iedere verwachting. Lytton stelde grond ter beschikking waar twee woningen zouden worden gebouwd. Voor dit doel werd een fonds van 4.000 pond bijeengebracht, en dat was reden om van het Guild een rechtspersoon te maken, waarvan de acte in 1854 door het Engelse Parlement werd goed gekeurd en aangenomen. Tot zijn grote teleurstelling ontdekte Dickens dat er een clausule aan was verbonden: pas na zeven jaar, dus in 1861, konden pensioenen worden uitgekeerd. Nu was er in Engeland al sinds 1790 het "Literary Fund", bedoeld om schrijvers in nood, hun weduwen en wezen financiële hulp te geven. In 1818 kreeg het fonds een wettelijke status. Koningin Victoria gaf in 1842 het fonds een koninklijke toevoeging: "Royal Literary Fund". Dickens was in 1837 lid geworden, hield dat jaar zijn eerste openbare speech tijdens het "Fund's dinner", en werd in 1838 lid van het bestuur. In latere jaren stelde hij zich kritisch op, het fonds zou beheerst worden door aristocraten en rijken, die het geld verkwistten aan vermaak, of besteedden aan administtatie en het onderhoud van kantoren. In 1854 trad Dickens af als bestuurslid. Tijdens de bijeenkomst van de Royal Literary Fund op 12 maart 1856 uitte Dickens forse kritiek. Op karikaturale wijze stelde hij de verkwisting van beschikbare gelden aan de kaak met het volgende voorbeeld: '1 was last year to a highly respectable place of resort, Willis's Rooms. In St. James's, to a meeting of this fund. Is/Iy original intention was to hear all I could, and say as little as possible. Allowingfor the absence of the younger andfairer portion of the creation, the general appearance of the place was something like Almack's in the morning. A. number of stately old dowagers sat in a row on one side, and old gentlemen on the other. The ball was opened with due solemnity by a real marquis, who walked a minuet with the secretary, at which the audience were much affected. Then another part advanced, who, I am sorry to say, was only a member of the House of Commons, and he took possession of the floor. To him, however, succeeded a lord, then a bishop, then the son of a distinguished lord, then one or two celebrities from the City and Stock Exchange, and at last a gentleman, who made a fortune by the success of "Candide", sustained the part ofTangloss, and spoke much of what he evidently believed to be the very best management of this best of allpossible Funds". Dickens haalde een ander voorbeeld aan, van een erkende schrijver die op een vorige bijeenkomst in de late uurtjes het woord mocht voeren: 'He told you he felt like the man in plush who was permitted to sweep the stage down after all the other people had gone".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2002 | | pagina 32