Jan Kabel Dickens heeft zijn eigen auteursrechten testamentair zo geregeld dat er jaren later een heuse procedure over ontstond. De zaak Dickens v. Hawksley' (1934 D. no. 468, 1 Chancery Division [1935], 267-309) laat duidelijk zien dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gewone eigendom van een manuscript of een boek (juristen spreken van het corpus mechanicum) en de intellectuele eigendom, het auteursrecht dus, met betrekking tot het werk dat daarin is neergelegd (dat juristen plegen aan te duiden als het corpus mysticum). Wat was het geval? Dickens laat in zijn testament van 12 mei 1867 aan Georgina Hogarth na, en ik citeer: "all my private papers whatsoever and wheresoever". Tegelijkertijd laat hij aan zijn kinderen de rest van zijn eigendom inclusief, en ik citeer weer, "my copyrights" na. In de nalatenschap bevindt zich een ongepubliceerd manuscript, het later bekende The Life of Our Lord. Ik heb een exemplaar van Uitgeverij The Albatross, te Hamburg, Paris en Bologna, in de serie Modern Continental Libarary, Volume 207, uit 1934, met als vormgever de bekende Nederlander Jan van Krimpen. Dat is een zogenaamde copyright edition: "Not to be introduced into the British Empire or the U.S.A.", zoals de cover vermeldt. Een exclusief continentale editie dus en, getuige het jaar van verschijnen, één van de edities waarin het in deze zaak om gaat. Georgina sterft in 1917 en laat het manuscript na aan Henry Fielding Dickens en zijn echtgenote Marie Therèse. Henry sterft in 1933, Marie Therèse een jaar later. De kinderen van Henry zijn nu dus gewone erfgenamen van Dickens en tegelijkertijd eigenaar van het manuscript. Zij sluiten in datzelfde jaar op 6 februari een contract met uitgever Associated News Papers waarin zij het auteursrecht op het werk aan de uitgever overdragen, maar de eigendom van het manuscript behouden. Dat moeten ze ook wel, want Georgina had in haar testament bepaald dat het manuscript naar het Brits Museum moest, na het overlijden van Therèse. De uitgever krijgt wel een authentieke kopie en het recht om die met het origineel te vergelijken. De overeenkomst gaat dus niet alleen over auteursrechten, maar ook over bevoegdheden met betrekking tot het manuscript zelf. Dat is iets om even te onthouden, want het bepaalt de uitslag in hoger beroep. The Life of Our Lord verschijnt in 1934. Kan dat zomaar? De overige erfgenamen van Charles Dickens bestrijden dat en stellen dat de auteursrechten ook aan hen toekomen. De vraag is dus of Henry's kinderen de volledige auteursrechten hadden. Nemo plus iuris transferre in alium potest quam ipse haberet, zoals de Romeinen zeiden. Wat je niet hebt, kun je niet weggeven. Heden ten dage weet elke student het antwoord. De eigendom van een manuscript verschaft nu eenmaal geen auteursrecht op het werk dat daarin is vervat. Dat recht komt toe aan de maker van het werk en na zijn overüjden aan zijn rechthebbenden. Toch beweert in deze zaak de advocaat voor de verdediging, F.E. Skone James, beroemd auteur van een boek over het Engels auteursrecht, "The copyright adheres to the manuscript, i.e. the copyright follows the physical object." Dickens' testament 1 Ik ben er (nog) niet achter gekomen wie die mysterieuze Hawskley vertegenwoordigt. De partijen in de procedure zijn Mrs Ethel Dickens (eisers) als vertegenwoordiger van de erfgenamen van het auteursrecht en de kinderen van Henry Dickens als eigenaren van het manuscript (gedaagden). De kinderen verliezen in eerste instantie en gaan in beroep. Ze verliezen dan en winnen tegelijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2003 | | pagina 25