af is,voegt hij erbij: "It makes me very melancholy to think that all these people are lost to me for ever, and Ifeel as if I never could become attached to any new set of characters Zeer eigenaardig drukt Dickens hier de smart uit van den scheppenden dichter over het voorgoed in de wereld zenden der kinderen zijner fantazie. Het schijnt voor onaandoenlijke, koele naturen hoogst onbelangrijk, of een kunstenaar gehecht is aan een door hem te voorschijn gebrachte figuur - "het is immers maar verbeelding!" - het is immers niet waar gebeurd!" - klinkt het in de Hollandsche taal, maar enigzins fijner ontwikkelde naturen kunnen de mistroostige stemming van den auteur der Old Curiosity Shop volkomen waardeeren. Even goed als de stier van Potter al het levend hoornvee van alle Nederlandsche veemarkten ver overtreft, even goed als de bloemen van Rachel Ruysch en mejuffrouw Van de Sande Bakhuyzen heerlijker bloeien dan de gansche bloemenstapel van het eerstkomend seizoen, even goed zal Nelly langer leven, dan de duizenden bedelende kinderen, die aan de hand van even zoovele grootvaders een zwerftocht gaan ondernemen door steden en platteland. Na de voltooiing van Old Curiosity Shop klonk alom in Engeland, in Amerika, op het vasteland van Europa, bijna geheel onverdeelde lof. Het zou moeilijk anders hebben kunnen zijn. Dickens had een schat van personen in het hoofd, de meesten uit den tijd, toen hij als kind en knaap door de straten van Londen zwierf, om zijn dag te slijten in een winkel, waar schoensmeer werd verkocht. Vooreerst Nelly en de geheimzinnige grootvader, beiden zoo innig nauw yerknocht aan elkaar, dat de grijsaard het noodlottig opzet koestert door het spel een fortuin voor haar te verdienen. Dan komt de verloren broer van Nelly, Fred, met zijne vriend Dick Swiveller, voor wien de auteur eene buitengewone sympathie koestert en bijna tegelijkertijd de meesterlijk gevonden en meesterlijk voltooide - Quilp. Dickens heeft een eigenaardigen slag van natuurlijke en zedelijke monsters ten tooneele te brengen. Quilp is een der meest onvergetelijken. De gedrochtelijke dwerg met kromme beenen en zwarte ziel, maakt trots eenige overdrijving, een grooten indruk. De kwellingen, door hem dagelijks zijner vrouw en zijner schoonmoeder, later zijn vriend den procureur Sampson Brass, aangedaan, vloeien uit het volkomen daemonisch gemeene van deze onpeilbaar laaghartige schurkennatuur. En dan wederom daarnaast naieve kinderlijk eenvoudige zielen, zooals de loopknecht Kit, eerst bij den ouden rariteitenkoopman, dan bij den braven heer Garland in dienst. En dan het treffendst van alles is de zwerftocht van Nelly met haar grootvader, om den boozen schuldeischer Quilp te ontkomen, hunne ontmoetingen met allerlei bohémiens en kermisvolk. Eerst vallen zij in handen van een paar poppenkastvertooners: Codlin en Short; dan ontmoeten zij Grinder met zoon en dochter, die op stelten loopen; dan komt Jerry met zijne gedresseerde honden. Er is hier evenveel humor, evenveel bewonderenswaardige realiteit in de voorstellingen als in het gezelschap van Vincent Crummies uit den Nicholas Nickleby. Maar 't treffendst van al is de ontmoeting met the old Schoolmaster in een klein dorp. Hier komt de groote kunstenaar tot openbaring van zijne edelste kracht. Tot nog toe was hij geheel optimist, meestal vrolijk schertsend met Dick Swiveller te midden van aiieriei moeilijkheden. Maar hier zwelt zijne humoristischen stemming aan tot grooten weemoed. De arme schoolmeester heeft maar enkele boerenjongens tot discipelen - maar een enkelen voorbeeldigen leerling, zijn uitverkoren vriendje. En die is nu doodelijk ziek - zoo vertelt hij aan Nelly en haar grootvader, beiden gastvrij door hem geherbergd. Het bezoek van Nelly en den schoolmeester aan het sterfbed van den zieltoogenden knaap vomt een der beste bladzijden uit heel den novellistischen arbeid van Charles Dickens. En dan volgen er nog zoovele merkwaardige ontmoetingen, als de beide arme zwervers door het zwarte kwartier der mijnindustrie, der groote fabrieksteden, moeten dwalen, als zij den nacht doorbrengen bij een groot kolenvuur met den geheimzinnigen, edelmoedigen stoker, die Nelly zijn laatste verroeste shilling geeft. Ook hier het aandoenlijk pathos van de ontmoeting met den schoolmeester - eindelijk stijgend tot de hoogste ontroering, als Nelly het arme, uitgeputte hoofd nederlegt om voor goed te slapen in de schaduw der oude dorpskerk. Door duizenden en duizenden is dit boek genoten en geprezen - alleen aan de farizeeen en de sophisten van de laatste jaren dezer eeuw heeft het behaagt te beweren, dat Dickens maar een half kunstenaar is, daar hij het pessimisme niet kent, en omdat hij gelooft aan zielenadel en den triumf der goede zeden. Kon Dickens het weten, hij zou zich niet omkeeren in zijn graf. Dr. Jan ten Brink.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2003 | | pagina 49