Winter 2004 no. 51
The Dutch Dickensian Volume XXIV
17
voor hen die echt wilden en in voldoende
mate beschikten over de drie Victoriaanse
deugden bij uitstek: moed, ijver en
godvruchtigheid. Productie statistieken uit
die periode lopen zonder uitzondering
allemaal stijl omhoog en in vergelijking
met de rest van de wereld troonde
Engeland eenzaam bovenaan.
De comfortabele zelfvoldane houding die
we bij vele vertegenwoordigers van upper-
en upper middle class tegenkomen is
wellicht van daaruit te verklaren, maar zij
riep ook zeer veel weerstand op in die
zelfde kringen. Het feit dat Dickens'
romans door zo velen werden gelezen
droeg zeker bij aan het bijstellen van de
overtuiging dat de Victoriaanse
samenleving de kortste weg was naar een
hier zeker ook aan worden toegevoegd,
want Dickens was bepaald niet de enige
criticus van deze maatschappij. Hoewel
misschien wel de bekendste, was hij
daarentegen zeker niet degene die er de
meest scherpzinnige analyse op heeft
losgelaten. Thomson zelf zegt het zeer
treffend: "Dickens raakte wel de harten
van de mensen in die tijd, maar er waren
andere geesten die hun verstand en
intellect raakten". Hij haalt er zelfs een
citaat bij van een niet nader genoemde
schrijver: "Dickens has been well
described as nearer to father Christmas
than to Karl Marx".
In het laatste hoofdstuk probeert hij vast te
stellen wat de betekenis van de
negentiende eeuw voor zijn tijd (eerste
helft van de twintigste eeuw) is
geweest. Hij kijkt dan naar al die
ideeën die uit de negentiende eeuw
naar ons toe zijn gekomen met een
hele opsomming van daarbijbehorende
namen. Bij Dickens zet hij"The get
together geniality". Ik zou het in dit
kerstnummer van de Dutch-Dickensian
niet mooier hebben kunnen zeggen.
toekomst van vrede, geluk en voorspoed
voor iedereen. Dit was wel wat anders dan
de leer van Jeremy Bentham (1748 - 1832).
Zijn utilitariamism gaf op de vraag: "What
is the common good", het antwoord: "The
greatest happiness of the greatest
number". Deze ideale toestand zou volgens
hem bereikt worden indien de staat zich
tot het uiterste minimum zou beperken en
de rest zou overlaten aan een 'invisible
hand of providence'. Mensen als Dickens
heten niet na in hun romans te wijzen op
de gebrekkige werking van deze
onzichtbare hand.
Het is dus te gemakkelijk om die
zelfvoldaanheid als typisch voor het
midden van de Victoriaanse tijd in
Engeland aan te duiden. Zelfkritiek moet