Najaar 2005 no. 54 waarheid meer dan eens geweld aan deed. Dat brengt ons bij de vraag wat voor persoonlijkheid Andersen eigenlijk had. Er lag altijd een depressie bij hem op de loer, hij had in feite alleen maar aandacht voor zichzelf zodat de term narcisme ook wel op hem van toepassing is. Zijn voortdurende angst voor allerlei kwalen, eenzaamheid, geldgebrek en om overvallen te worden tijdens zijn vele reizen maken hem tot een uitgesproken hypochonder. Als laatste en dat verklaart misschien voor een deel wel de vorige kenmerken was hij biseksueel en dat in een tijd waarin de term nog niet eens bestond en er zeker niet openlijk over zulk gedrag gesproken werd. Het maakt het begrijpelijk dat hij zich vaak met zijn lichaam en gevoelens geen raad wist. Wat was nu zijn relatie met Dickens? Vanaf 1835 zien we in Engeland een omslag in de literatuur plaatsvinden door de aandacht die men begint te krijgen voor het kind. Niet langer werd het alleen maar gezien als een kleine nog onbeholpen volwassene, maar als een wezen op zich zelf. Dit liep parallel aan de groeiende belangstelling voor het emotionele en sentimentele element in de literatuur. Dickens was één van de auteurs die in die periode veel heeft bijgedragen aan die verandering. Het utilitairisme dat in de eerste helft van de industriële revolutie zo'n dominante rol speelde vond als het ware in deze nieuwe vorm van literatuur zijn tegenwicht. Het was dus eigenlijk min of meer vanzelfsprekend dat Andersen en Dickens in eikaars werk deze gemeenschappelijke belangstelling ontdekten en bewonderden. In 1846 begon het werk van Andersen in de Britse kinderkamer door te dringen en daar is het volgens Wullschlager ten onrechte tot op de dag van vandaag hoofdzakelijk gebleven. De oorzaak hiervoor zoekt zij bij de slechte vertalingen van zijn werk. Omdat er maar zeer weinig Engelsen waren die het Deens beheersten werden de boeken van Andersen praktisch nooit direct uit het Deens vertaald, maar meestal via het Duits. Hierdoor miste de Engelse vertalingen de rijkdom aan nuanceringen die in het Deens zijn werk voor zowel jong als oud zo boeiend maakte. Toen men in 1847 met de auteur zelf in contact kwam zorgde zijn slechte beheersing van het Engels er voor dat men in hem een schrijver met een uitgesproken kinderlijke natuur dacht te hebben. Maar al te graag voldeed Andersen ter meerdere eer en glorie van hemzelf aan het beeld dat de Victorianen van hem in zijn werk hadden gevormd. Dickens ontmoet Andersen tijdens dit bezoek aan Londen en is zoals de rest van de Britse beau monde gecharmeerd van hem. Andersen op zijn beurt genoot van al die belangstelling voor hem. Bij zijn vertrek uit Engeland was die wederzijdse bewondering nog zo groot dat Dickens hem de dag voor zijn vertrek in Broadstairs voor een diner uitnodigt en hem uitzwaait als hij met de boot uit Ramsgate vertrekt. De eerste volgende ontmoeting tussen de beide schrijvers vind negen jaar later plaats. In juli 1856 ontvangt Andersen een uitnodiging van Dickens om bij hem te komen logeren. Andersen is zeer content met deze uitnodiging en vertelt aan iedereen in zijn omgeving dat hij weer naar zijn vriend Dickens gaat. Kenmerkend voor hem vond hij het kennelijk niet van belang om Dickens zelf van zijn acceptatie in kennis te stellen. Het duurt in ieder geval tot maart 1857 voor hij een antwoord schrijft op deze uitnodiging waarin hij zegt voor een dag of veertien bij Dickens te komen logeren. In die tussentijd was er echter in het huishouden van Dickens wel het nodige veranderd. In 1857 vond zijn scheiding plaats was hij juist klaar met het schrijven van Little Dorrit en was hij bezig met de voorbereidingen voor een serie benefiet toneelvoorstellingen van The Froozen Deep voor een fonds tot ondersteuning van de het gezin van zijn overleden vriend Douglas Jerrold. Andersen arriveert in Gad's Hill op 11 juni en blijft in plaats van de afgesproken veertien dagen vijf weken. In hoeverre Dickens zelf aan die verlenging heeft mee geholpen door Andersen uit te nodigen om de eerste opvoering van The Froozen Deep bij te wonen is onduidelijk. Het is evenwel typerend voor Andersen dat hij zo op zichzelf was geconcentreerd dat hij alle kleine irritaties en onvolkomenheden tijdens zijn verblijf vooral als een last voor hemzelf zag in plaats van te begrijpen dat hij daar zelf het meest aan bij droeg. Pas tijdens de laatste dagen van zijn verblijf heeft hij waarschijnlijk in de gaten gekregen dat zijn relatie met Dickens over was. Zijn slechte Engels2, zijn voortdurend verlangen naar aandacht en onbegrip voor de situatie waarin de familieleden van zijn gastheer verkeerden had hem bij zijn vertrek tot een ongenode gast in de toekomst gemaakt. In september 1857 schrijft Dickens nog een laatse brief aan Andersen die eindigt met "Good bye, dear Andersen" waarna hij nooit meer op een brief van hem heeft gereageerd. 2) Bij Wullschlager vinden we ook de anecdote waarin Dickens Andersen adviseerde in Londen de naam van de straat te noteren waar hij woonde zodat, mocht hij verdwalen die aan een agent kon laten zien zodat die hem de weg terug kon wijzen. Andersen volgde dit advies op en noteerde inderdaad wat er op de muur van het huis op de hoek van de straat stond. Toen hij verdwaalde en aan een agent de naam van de straat liet lezen werd hij gearresteerd. Het kostte de Deense consul die was gewaarschuwd enige tijd om de agenten ervan te overtuigen dat ze niet met een Deense gek van doen hadden omdat Andersen in plaats van de straatnaam het opschrift: Stick No Bills had overgeschreven. The Dutch Dickensian Volume XXV 2 7

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2005 | | pagina 28