WEEKBLAD
V S%!
van
1800.
Vrijdag, 13 Januarij.
1
A AN LANDBOUW, G E M E E N T E- EN POLDER -BELANGEN G E W IJ D.
Hoofdredacteur: C, E. DE CLERCQ.
Abonnementen worden aangenomen bij
de Boekhandelaars C. M. van Gogii,
Leidschestraat te Amsterdam, J. J. van
Beedeeode, te Haarlem, den Heer Brie-
vengaarder te Haarlemmermeer en verder
bij alle solide Boekhandelaren en Post-
directeuren in ons Rijk.
12 Januarij 1860.
SJc Jagt c« be Caiibbcmw-
HAARLEMMERMEER,
(DIT WEEKBLAD VEESCHIJNT ELKEN VRIJDAG.)
De Pitns is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 bescliikt. Afzondeelijke Nommeks kosten 15 Cents. Advehtextien van
15 regels 50 Cents, elke regel meer 10 Cents, behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. - Alle Toezendingex (die der Heeren Mede-
Arbeiders uitgezonderd) moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, Ileerengracht bij de IiartenstraatKK, 178, te Amsterdam.
Het doet ons veel genoegen, dat wij bij den aanvang
van onze kronijk kunnen wijzen op iets, dat voorzeker
door alle belanghebbenden in den polder met genoegen
zal zijn vernomen. Wij bedoelen het besluit in de
Vergadering van Hoofdingelanden genomen (in ons vorig
nommer vcrmeld) tot het vragen aan liet dagelijksch
bestuur van een bepaald plan tot verbetering van den
polder, tot het indienen waarvan het een jaar diligent
was verklaard, welke tijd bijna verstreken is." Het
dagelijksch bestuur zelf heeft dit besluit uitgelokt, door
aan de hoofdingelanden te verklaren, dat het genegen
was een plan tot verbetering van den polder te be-
ramen en in te dienen, bijaldien het de overtuiging
verkreeg daardoor in den geest van de Vergadering te
handelen. Dit voorstel in omvraag gebragt zijnde
hebben de stemmen gestaakt, en is krachtens de
beslissende stem van den dijkgraaf tot het indienen
van een dergelijk plan besloten.
De ondervinding der laatste maanden heeft toch
wel genoegzaam het onvolmaakte van den tegenwoor-
digen toestand aangetoond en de noodzakelijklieid om
voort te gaan met de maatregelen tot het verbeteren van
den waterstand, waartoe de verordening op de meer-
dere waterberging en het vergrooten van het aantal
ketels van den Cruquius den grondslag hebben gelegd.
Wij zien dan ook met groote belangstelling het plan
van het dagelijksch bestuur te gemoet. Iloewel om-
trent veel wat tot de goede regeling der bemaling
noodig geacht wordtnog groot verschil van gevoelen
heerscht of gebrek aan de noodige ondervinding
bestaat, zoo heeft het grondig onderzoek, dat door
verschillende commissien, rapporteurs en beoordeelaars
heeft plaats gehad en vooral de verkregene erva-
ring toch reeds vele bouwstoffen voor een dergelijk
plan bijeengebragt, en kan men alzoo omtrent ver
schillende hoofdpunten van het bestuur voorstellen
verwachtenop juiste kennis van zaken gegrond en
met vaste overtuiging voorgedragen.
Ten einde onze lezers, die niet goed op de hoogte
zijn van de verschillende plannen, die tot verbetering
van den polder werden ontvvorpen, in staat te stellen
zicli daaromtrent een eigen oordeel tc vormenwil-
len wij in de eerstvolgende nommers de geschiedenis
van die ontwerpen nagaan en eenen korten inhoud
geven der stukken, die daarop betrekking hebben.
Maar zoo wij aldus voor de toekomst een verblijdend
verschijnsel ontwaren, valt het ons moeijelijk over
den tegenwoordigen toestand te moeten spreken, zoo
verschillend van dienwelken wij in de laatste jaren
gekend hebben. De natte herfst en de hooge
waterstand hebben het uitzaaijen van wintergraan
zeer doen beperken en op vele plaatsen onmogelijk
gemaakt. Veel van het 'uitgezaaide zal door het
stijgende polderwater, gepaard met snelle afwisseling
van vorst en dooizoo niet te gronde zijn gegaan
altlians zeer veel geleden hebben. Worden wij
niet door een vroeg en droog voorjaar begunstigd,
dan zal ook het bewerken en bezaaijen van die
gronden, welke thans dras of zelfs blank staan,
onder zeer ongunstige omstandigheden moeten ge
schieden. Voor een groot deel der gronden is althans
de kans op eenen goeden oogst reeds verloren.
Maar hoezeer wij dezen toestand ook betreuren
zoo hopen wijdat ook hier welligt uit kwaad goed
zal worden geborenen deze stand van zaken het
aangrijpen en doorzetten van afdoende maatregelen
zal bevorderen.
Wij vreezen ookdat de stallen dezen winter niet
te ruim bezet zullen wezenwel werd er in over-
vloed voeder gewonnen, maar de buitengewoon hooge
prijzen van het vee hebben zeker velen afgeschrikt
of in de onmogelijkheid gebragt zoovecl veeals
daarmede kon onderhouden wordenaan te koopen.
Mest zal er alzoo in geene groote hoeveelheid ver-
kregen worden en toch begint daaraan voor het mee-
rendeel der gronden in dezen polder reeds groote
behoefte gevoeld te worden. Het toont echter tevens
dat de gewone wijze van veehouding, die op de
polder-boerderijenwaar men hoofdzakelijk graan ver-
bouwt, plaats vindt: namelijk het aankoopen van
jong of dragtig vee in het najaar, dat gedurende
den winter, voornamelijk met stroo gevoederd wordt
en in het voorjaar weder aan de markt wordt gebragt,
aan veel bezwaar onderhevig is. Men is toch daarbij
geheel afhankelijk van den stand der veeprijzen in
het na- en voorjaar en die verhouding is vooral bij
ruimen hooioogst zelden in het voordeel van den vee-
houder, zoodat hij zich in den regel met een zeer
matig stalgeld moet tevreden stellen. Wij gelooven
echterdat men ditmaal ook tegen het voorjaar zeer
hooge veeprijzen mag verwachten. De vermindering
van den veestapelwelke in een groot deel van
Europaten gevolge der buitengewoon drooge zo-
mers van 1857 en 1858 heeft plaats gehad, blijkt
nog op lange na niet te zijn aangevuld. De uitvoer
uit ons landvooral van jong vee naar Duitschland
en Frankrijk, blijft dan ook nog sterk aanhouden.
Dat ook in ons land de veestapel aanzienlijk afnnm
en alzoo weder aangevuld moet worden, bewijst
b. v. het feit dat de rundveestapel in Friesland
welke bestendig Sterk toenam, in 1858 met 16,352
stuks verminderd is. Wij vermoeden derhalvedat
vooral zij die dit najaar liever goed dan veel vee
aankochten en die het dezen winter ruim voederen
(wanthoe duurder het veedes te beter kan-
delt men door het ruim en volop te voederen)
bij het ter markt brengen in het aanstaande voor
jaar nog tamelijk goede rekening zullen maken.
Wij achten het echter eene hoogst belangrijke vraag
welke de beste en meest voordeelige wijze van vee
houding voor de graanboerderijen in onze polders is
en wenschen daarop later meer uitvoerig terug te
komen om te zien wat de ervaring daaromtrent reeds
geleerd heeft.
Ik heb de vaste overtuiging, dat in een land als
,,het onze, waar de landbouw thans meer dan vroe-
„ger naar waarde geschat wordt en dat thans talrijke
Maatschappijen en Genootschappen telt, die zich ten
doel hebben gesteld om den landbouw te bevorderen
en vooruit te helpeneenmaal al is het dan ook
wat laat de tijd wel zal moeten aanbreken, waarin
men de belangen van den landbouw boven die der
„jagt zal stellen, en waarin men alzoo het vervolgen
,,en het dooden van voor den landbouw zoo
nuttige dieren niet meer door het uitloven van prc-
mienuit de staatskas genomenzaf aanmoedigen,
en dat enkel en alleen ten gevalle der jagt en om
de jagtlief hebbers missckien in de gelegenheid te
stellen om een baas of een koppel patrijzen meer
te kunnen schieten."
Deze woorden werden in de zitting van de Twcede
Kamer op 30 November 11. gesproken door Dr. R.
Westerhoff, afgevaardigde van Groningen en zij
zullen voorzeker in het hart van menig landbouwer
weerklank vinden.
Het pleit werd spoediger gewonnendan deze wak-
kere verdediger der landbouwbelangen scheen te ver
moeden, gedachtig voorzeker aan het tweemaal mis-
lukken zijner pogingen bij de behandeling van het
ontwerp der Jagtwet in 1852 en 1857. Toen toch
werd tot het in stand houden der premien besloten
de eerste maal met 45 tegen 6 stemmen, de tweede
maal met 29 tegen 19 stemmen. Wel werd zijn