Rijnland bodem ook nadeelig op de wanden vverkte. Een andere oorzaak was de nog onvolkomen toestand der waterbergingof het gebrek aan een genoegzaam aantal van slooten en togten. De gronden toch waren verdeeld in stukken van 20 bunders. De slooten, voor deze verdeeling nood- zakelijkzijn onvoldoende voor de berging van het regenwater. Men wist dit vooraf; maar men had er op gerekend dat elk eigenaar er meer zou laten graven voor de geregelde bewerking zijner stukken. Ondertusschen vele eigenaars lieten dit niet terstond tot stand brengen, en 4000 bunders waren nog niet verkocht; geen kooper had hier alzoo voor als nog de hand aan het werk geslagen, en zij lagen in het middelstehet laagste gedeelte van den polder. En vervolgens Aan de werktuigen zijn, behalve de vroeger reeds vermelde, geen belangrijke herstellingen noodig ge- weest; er zijn toch slechts eenige kettingen der pompen gebroken, en eenige kleppen onklaar geraakt of versletendoch dit alles is hersteld door de werk- lieden aan deze werktuigen en de werkplaats bij den Leegliwaler verbonden. Alleen de ketels eisehen eenig- zins aanzienlijke verbeteringendoch overigens zijn de werktuigen in den meest gewenschten staat en zelfs, na zoo veel verrigten arbeid gedurende zoo vele jaren, beter dan in het begin, daar de gebreken bij opvolging zijn verbeterd. Er bestaat geen reden om te denken, dat de onkosten van onderhoud en werking hooger zullen zijn dan f 7 voor het bunder waarvan de voldoening aan de koopers is opgelegd zoo lang de Commissie van droogmaking het be- heer voert. Op biz. 405 derzelfde verhandeling lezen wij Indien al de kanalen gebragt zijn op hunne oor- spronkelijke breedte en diepte, dat in dezen zomer voor rekening der onderneming zal voltooid zijn, en wanneer al de slooten voor hare rekening gegraven en diewelke de koopers van gronden noodwendig voor een deugdelijke bewerking daarbij moeten voe- gengereed zijn en goed worden onderhouden, dan is het te verwachtendat de waterberging van den Meerpolder voldoende zijn zal voor de verzameling van het regenwater en om het naar de werktuigen van uitpomping te leiden. Mogt de ondervinding deze meening niet bevestigendan kan het toekom- stig bestuur van den Polder het geregeld maken van meer slooten bevelen; welk geval toch in de voor- waarden van verkoop is voorzien. Yermits wij thans slechts de feiten verzamelen, die in de officiele stukken, en in de geschriften, die door de Meercommissie zelf of onder hare medewerking het licht zagen, voorkomen en op die wijze ons zelfs voor den minsten zweem van partijdigheid vrijwaren, mogen wij enkele min juiste voorstellingen, juist om die reden niet onopgemerkt laten. Als zoodanig merken wij in de eerste plaats aan de mededeeling van den Heer van der Boon Mesch, omtrent de bevoegdheid van het Polderbe- stuur om het geregeld maken van meer slooten te bevelen. Wij weten wel, dat de meening des Heeren v. d. B. M. op art. 24 der veilingsvoorwaarden ge- grondzekeren aanhang heeft verkregenmaar be- twisten die bevoegdheidomdat daarvan in art. 24 geene sprake is en zij er slechts bij gevolgtrekking uit wordt opgemaakt. Intusschen gaat juist die ge volgtrekking niet opomdat zij door de 3de alinea van art. 28 der veilingsvoorwaarden wordt verboden. Als historisch feit merken wij aan dat den Heer van der Boon Mesch de eer toekomt van die meening het eerst te hebben geuit, maar gelijktijdig constateren wijdat genoemde Heer zijne verhandeling schreef in het laatst van 1855, wadat de laatste verkooping van gronden op 20 Julij had plaats gehad. V66r dien tijd was alleen bekenddat in alinea 3 van art. 28 der veilingsvoorwaarden staat te lezen: Indien het later noodig wordt bevonden de hoofd- en kruisvaarten of de dwars- en lengtetogten of de slooten te verbreedengeschiedt dit door vergraving der aangrenzende landen ter keuze van het Bestuur over den Polder en tegen schadeloosstelling te be- palen naar de regelen der wet van 28 Augustus 1851 Staatsblad n°. 125). De veilingsvoorwaarden gaan van de onderstelling uit, dat het plan van verkaveling den koopers be kend is. Die kennis was voor hen nogtans alleen te verkrijgen uit het werk des Heeren Gevers van Endegeest en wel uit het 2de gedeelte biz. Ill en volg.hetwelk in 1853 het licht zag, korten tijd voor dat in hetzelfde jaar met de verkoopingen van gronden werd aangevangen. Noch voor, noch na dien tijd is voor den Staat der Nederlanden de noodzakelijkheid ingezienom dit plan op eene andere wijze af te kondigen. Hetgeen door den Voorzitter der Commissie van beheer en toezigt over de droog making hieromtrent als officieel is te boek gesteld mag dus alleen bij verschil in meening omtrent de beteekenis eeniger veilingsvoorwaarde, waar die on- duidelijk schijnt, ter verklaring worden ingeroepen. En wat staat daar nu met betrekking tot al. 3 van art. 28 als besluit der Meercommissie te lezen? op biz. 115 ,,Zouden Kavels van 20 bunders den landbouw nadeelig zijn, of de koopers afschrikkenNeen, is het antwoord. „Koopers, die bekend zijn met de moeite en kosten verbonden aan het gedurig op te maken en uitschieten van een aantal slooten in slappe toezakkende grondenwaar de slootkanten niet blijven staan, zouden het integendeel aanlokkelijk kunnen vinden van dien last bevrijd te zijn. Zij konden met de menigvuldige greppen voor de eerste bebouwing toch vereiseht, hunne landen aanvankelijk genoeg afwateren en met den grond der greppen voldoende zwart maken. Yele dier greppen, zoo oordeelde men, zouden jaarlijks verruimd, en jaarlijks nieuwe aarde voor het zwartmaken opleverende, on- gevoelig met de minste kosten in slooten veranderen; en zoo was de eigenaar teven bij magte zijne 20 bunders in kleine stukken af te deelen, wanneer en zoodanig hij goedvondpartij trekkende van de na- tuurlijke hoogte of andere omstandigheden van den bodem. En op biz. 116 en 117? Zal de waterberging bij kavels van 20 bunders tot y32 verminderdhoe krachtig ook het stoomver- mogen voor de drooghouding zijvoldoende wezen Ter oplossing diende, dat bij de onmogelijkheid om den maatregel van zulke groote kavels algemeen te makende waterberging nimmer tot die uiterste grens zou worden verminderd; dat alle de slooten door de koopers eigenaardig daar te stellenzooals daar even gezegd isde waterberging van zelve zou den vergrooten en dat een niet te bezwarend redmiddel zou te vinden zijn in eene bepaling der koopvoor- waardendat indien het toekomstig Polderbestuur in overleg met de Ingelanden, grooter waterberging onmisbaar keurde, die gevonden zal worden niet door versnippering der kavelsmaar door verbreeding of verdieping alleen der oorspronkelijke kavelslootentog- ten of vaarten. Er werd alzoo, na rijpe overweging beslotenhet aangenomen plan uit te voeren met die wijziging, dat aanvankelijk en slechts zoo lang dit niet ondoelmatig bleek te zijn, de verkaveling zou geschieden bij stukken van 20 bunders; maar er werd op geene besparing bepaaldelijk gerekend. In dezen zin nu droeg de Commissie de verkaveling aan de Kegering voor, die ze geheel beaamde. Is er sterker tegenspraak mogelijk tusschen den Heer van der Boon Mesch, die zijne verhan deling als 't ware onder de oogen van den Heer Gevers v. Endegeest, onmiddellijk na de ver kooping der gronden schreef, en den Yoorzitter der Commissie van beheer, onmiddellijk voor de veiling? Wij zijn met deze zaak wat uitvoeriger geweest omdat wij aan dit verschijnsel eene hooge waarde loekennen. Immers het is een eerste van eene ge- heele reeks die zich in de overdragt van den polder in al hare kracht heeft geopenbaard. In de vereenigde Yergadering van Rijnland, gehou- den den 25sten Januarijin het Gemeenelandshuis te Leijdenwerden de navolgendc onderwerpen behandeld De Dijkgraaf opent de Yergadering met het doen van eenige mededeelingenals: goedkeuring der begroo- ting voor 1860, door Gedep. Staten, opbrengst van verpachting van landerijen onder Katwijk en van houthak te Rijnsaterwonde en idem van verkoop van oude materialen te Spaarndamverslag van de opname van de kas van den Eentmeester aangevende een cijfer van 96,254.725, hetgeen met de boeken accoord is bevonden. Een en ander wordt als kennisgeving aangenomen. Aan de orde is: 1°. het voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemraden tot het toekennen van schadeloosstel ling aan beambtendie ten gevolge van de invoering van het algemeen reglement, uit Rijnland's dienst ont- slagen werdenof als zoodanig op nieuw aangesteld eene mindere bezoldiging dan vroeger genieten, en zulks overeenkomstig Art. 184 van genoemd reglement. Dit voorstel breedvoerig ontwikkeld geeft de motie- ven aanwelke geleid hebben om volgens eene daarvan opgemaakte staat, aan 20 personen, welke uit den dienst ontslagen zijneen levenslang pensioen toe te kennenvan het twee derdede helft en het een derde van de laatstelijk door hun genoten jaarwedden en zulks naar gelang van ouderdom en dienstjaren. De personen welke hiervoor in aanmerking komenzijn daartoe in drie klassen verdeeld. De lste klasse bevat die welke een ouderdom bereikt hebben van 67 tot 78 jaren, met een diensttijd van 40 tot 5 5 jaren, met genot van tractement; de 2<3e klasse den ouder dom van 60 tot 73 jaren, diensttijd 26 tot 35 jaren met genot van tractement; de 3de den ouderdom van 49 tot 54 jaren, diensttijd 20 tot 30 jaren, met genot van /3 tractement. Het pensioen toegekend aan de 24e en 34® klassezal meer beschouwd wor den als wachtgeld, zoodat het, bij eventueele herplaatsing in Bijnlands dienst, zal worden ingetrokken. Onder de bovengenoemde bevoordeeldenbevinden zich 2 boden, 2 opzigters der helm-beplanting en 16 handwerkslieden en arbeiders. Nog zijn in eene 44e klasse opgenomen de herbe- noemde beambten, welke thans eene mindere bezoldiging genieten. Aan deze personen, 10 in getalwenschen D. en HH. mede de helft der som toe te kennen welke zij minder dan vroeger ontvangen. Door den Heer B 1 u s s e wordt op dit voorstel een amendement ingediendstrekkende om deze uitkeeringen slechts voor een jaar toe te kennen, terwijl telken jare bij de behandeling der begrooting de vergadering zal hebben te beslissen in hoevcrre er termen bestaan deze toelagen op nieuw aan de titularissen te verleenen. Dit amendement behoorlijk ondersteund, wordt met 11 tegen 10 stemmen aangenomen. Thans voeren eenige leden het woord over de alge- meene strekking van het voorstelen betogen dat ofschoon geneigd om deze, in Bijnlands dienst grijs geworden beambten en werklieden geldelijk te ondersteunenvoor zoo veel zij daaraan behoefte hebben en zoo doende vele voor kommer en gebrek te vrijwarenzij niet kunnen aannemen, dat zulks door het reglement wordt voorgeschrevende invoering van het reglement staat tot de gewijzigde waterstaat- dienst, slechts in een indirekt verband; de invoering van het systeem om zoo veel mogelijk bij aanbesteding te werkenwaarvan de uit den dienst ontslagenen meerendeels het slagtoffer geworden zijnhad even zoo goed onder de oude organisatie kunnen ingevoerd worden. Zij wenschen dat de bevoordeelden dit goed zullen beseffenopdat zij zich steeds als door het Hoogheemraadschap bevoorregtennimmer als zijne sehuldeisehers zullen beschouwen. Na eenige woordenwisseling omtrent het hooger of lager stellen van sommige toelagenvereenigt de Vergadering zich met de in het voorstel aangegeven cijfers, tot een gezamenlijk bedrag van 4,174.62 voor de 3 eerste klassen. Bij de behandeling der 44® klassewaarop boven- aan aan den opzigter G. A. d e G e u s eene schade loosstelling van f 250 wordt toegekend, merkt de Heer van Lennep op, dat D. en HH. bij de ver- plaatsing van dien ambtenaar naarLeyden, het finan- cieel belang van Bijnland uit het oog verloren hebben; ware hij als opzigter te Spaarndam benoemd geworden, aan welke betrekking eene hoogere bezoldiging verbon den is, zoo had deze toelage achterwege kunnen blijven. Spreker meent dat hij, op grond van art. 93 van het reglement, het regt heeft aan D. en HH. te vragen welke motieven tot deze verplaatsing aanleiding heb ben gegeven. De Dijkgraaf zegt, dat hij bereid is dit verlangen bij het Collegie van D. en HH. over te brengenen in de eerstvolgende vereenigde vergadering daarop te antwoorden, wanneer namelijk de vergade ring zich met dit verlangen van den Heer v. Lennep vereenigt. Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2