WEEKBLAD
van
1860.
Vrijdag, 10 Februarij.
Rk 6.
I#
A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER - BELANGEN GEWIJD.
Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ.
DE VOORSTELLEN TOT VERBETERING.
RAARIEMMERMEER,
Abonnementen
worden aangenomen bij de Boekhandelaara
C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam
J. J. VAN BREDERODE,Haarlem
bij den Hcer BRIEVENGA ARDER te Haarlemmerit)eer
en verder bij alle soliede
BOEKHANDELAREN en POSTDIRECTEUREN
in het Rijk.
De Peijs is f 6,in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advebtentien van 1—5 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts.
behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschiedfn aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam.
in.
Geschiedenis van den overdragt des Polders.
Vervolg
Uit de verhandeling des Heeren van der Boon
M e s c h blijkt zeer duidelijkdat de Commissie van
beheer in de winters van de jaren 1853, 1854 en
1855 met de bestaande stoomtuigen en waterberging
buiten magte was den polder droog te houden. Wij
stellen die mededeelingen op booge waardewant zij
zijn den schrijver (zie bl. 340 der verhandeling)
beleefdelijk door den Yoorzitter der Commissie voor
de droogmaking, Jhr. Mr. Gevers van Endegeest
gegeven."
Daar de Heer van der BoonMescB geen grond
in den polder bezat en eigen ondervinding hem der-
halve niet in staat kon stellen de ontvangene inlich-
tingen te toetsenmogen wij hem niet verantwoordelijk
stellen voor hetgeen daarin als minder juist moet
worden aangemerkt. Maar des te meer prijs stellen
wij op de „medegedeelde inlichtingen." Zoolang toeh
het 3<le gedeelte van het werlc des Heeren Gevers
van Endegeest het lieht niet heeft gezien is de
genoemde Verhandelingbehalve het Bijblad tot de
Staats-Courantde eenige bron, waaruit wij iets omtrent
den toestand des polders sedert den aanvang van
de verkoopingen van gronden (1853) tot aan zijnen
overdragt in 1856 kunnen leeren, wanneer wij het
terrein niet willen verlatendat der feitenwaarop wij
volkomen vertrouwen verdienen.
Wij merken dus op dat uit de inlichtingen, den
Heer van der Boon Mesch door den Yoorzitter
der Commissie van beheer verstrekt, blijkt:
dat de toestand van den polder in de winters
voorafgaande aan den overdragt ongunstig waswant
zelfs nog in den winter van 1855 steeg het water
tot eene aanmerkelijke hoogte en hooger dan men
(d. i. hier de Meer-Commissie) verwacht had."
De oorzaak daarvan was te zoekena. in den min
gunstigen toestand der stoomketels; b. in de omstan-
digheiddat deze niet gevoed konden worden door
water, dat zuiver genoeg was; c. in den nog onvol-
komen toestand der waterberging.
Hoewel omtrent den toestand der werkluigen gun-
stige inlichtingen zijn gegevenbevatten deze toch de
erkenning, dat de ketels aanzienlijke verbeteringen
eischen"; terwijl uit de mededeelingen omtrent de
waterberging blijkt, dat in den zomer van 1856 voor
rekening der onderneming (dat is het Bijk) al de
kanalen op hunne oorspronkelijke breedte en diepte
zullen gebragt zijn en al de slooten voor hare reke
ning gegraven."
Dit was derhalve in het begin van 1856 nog niet
afgeloopen.
Wij hebben te meer regt de erkenning dezer feiten
als de in het laatst van 1855 en het begin van
1856 bij de Meercommissie bestaande overtuiging
aan te merken, wanneer wij daarmede vergelijken
den inhoud van twee brieven, door haar aan den
Minister van Binnenl. Zaken geschrevende eerste van
5 Nov. 1855 de tweede van 11 Eebr. 1856 (Bij
blad, Bijlagen biz. 574 en 550), waaruit bovendien
nog de ongunstige toestand van den polder, wat den
waterstand in November 185 5 betreft, blijkt.
Yooral die van 5 Nov. 1855 is voor de koopers van gronden een zeer belangrijk stuk, al kunnen zij
dien niet lezen zonder zich te bedroeven over de onbillijke beschuldigingendie tegen hen worden ingebragt
zonder dat zij in de gelegenheid waren zich daartegen te verdedigen. Bij de erkenning van den onvoldoen-
den toestand der werktuigende verondieping en vervuiling dor togtendie het water naar de stoomtuigen
moeten voeren en de onmogelijkheid waarin de Commissie verkeerde oin op dat oogenblik in liet gebrek-
kige te voorzienkrijgen toch de koopers hoofdzakelijk de schuld van de niet voldoende waterberging. Even
als de Heer Gevers van Endegeest den lleer van der Boon Mesch ten onregte laat zeggen -.
de slooten, voor deze verdeeling (in kavels van 20 bunders) noodzakelijk zijn onvoldoende voor de ber-
ging van het regenwater. Men wist dit vooraf; maar men had er op gerekenddat elk eigenaar er meer
zou laten graven." komt in den brief van 5 Nov, voor Toen de verkaveling is bepaald bij stukken
van 20 bunders, waarmede op het eerste plan, met stukken van 5 bunders, ruim 5)4 t°n gouds zijn
bespaard wist men wel dat de waterberging zeer beperkt was, maar men rekende dat, wijl geen landbouw
op zulke groote stukken mogelijk is zonder veel slooten te maken tot afwateringde eigenaars die van zelf
zouden graven en alzoo de waterberging spoedig zeer zouden verruimen. Hierin is men echter teleurgesteld
wijl velen te weinig slooten hebben gemaaktsommigen niets dan greppelsenkelen zelfs het zoogenaamde
draineren beproevenwaardoor zelfs greppels vermeden worden. De waterberging is dus nog te klein." en
verder: „Wel is bij art. 24 der koopconditien aan het toekomstig Polderbestuur voorbehoudenop gemak-
kelijke wijze de waterberging te vergrooten, maar zoolang dit niet bestaat, is daaraan niet te denken."
Zoo schreef de Yoorzitter Gevers van Endegeest nd de verkooping der gronden zelfs aan de regering,
die aan de Commissie ernslig verzocht zich het beklag aan te trekkenin een adres van grondeigenaars geuit,
dezelfde die voor de verkooping der gronden omtrent de verkaveling en waterberging, als besluit der Regering, op
voorstel van de Meercommissie genomenschreef, wat wij woordelijk in ons vorig nommer hebben overgenomen.
En waarin bestaat nu dit verschil. De Heer Gevers van Endegeest schreef:
jYft de verliooping der Gronden.
a. De waterberging is veel te klein. De ongunstige toe
stand van den Polder is Mervan vooral het gevolg. Maar zoo
lang het toekomstig Polderbestuur niet bestaat is aan vergrooting
der waterberging niet te denken.
De slooten, voor de verkaveling in stukken van 20 bunders
noodzakelijk, zijn onvoldoende voor de berging van het regen
water. Men wist dit vooraf.
lb. Toen de verkaveling is bepaald bij stukken van 20 bunders,
waarmede op het eerste plan met stukken van 5 bunders
ruim 5£ ton gouds zijn bespaard, wist men wel dat de water
berging zeer beperkt was, maar men rekende, dat wijl geen
landbouw op zulke groote stukken mogelijk is zonder veel slooten
te maken tot afwatering, de eigenaars die van zelf zouden graven.
Men is echter hierin te leur gesteldwijl velen te weinig slooten
hebben gemaakt, sommigen niets dan greppels, enz.
C. Het toekomstig bestuur van den polder kan het geregeld
maken van meer slooten bevelen, welk geval toch in de voor-
waarden van verkoop is voorzien. Bij art. 24 der koopcondi
tien is aan dit bestuur voorbehouden op gcmakkclijke wijze
(dat wil zeggenzonder schadeloosstelling aan de koopers) de
waterberging te vergrooten.
d. Dezerzijd3 wij moeten het erkennenis men met de
togten, die verondiept en vervuild zijn, ten achter. Aan ons
slootwerk en aan de wegen hebben wij sedert Mei altijd 10
man werkzaam. Mogt de reserve, waarmede adressanten
slnitenzien op de niet betaling van de 7 per bunder als
bijdrage in de kosten van bemaling, dan schijnt er weinig
zwarigheid in hunne reserve te liggen, want nergensstaat.dat
de bemaling de landen volkomen droog zal houden En is
gedaan wat gedaan kon worden. (Brief 5 November 1855.)
e. Men late zich niet terug houden door de vrees, dat
de Ingelanden zouden kunnen beweren, dat het bestuur hunne
belangen niet genoegzaam heeft waargenomen bij de overname.
Zij zouden dan eerst moeten bewijzen dat de voorwaarden na-
deelig zijn; dat er meer van de Regering ware te bedingen
geweest en dat weigering van overname voordeeliger zon geweest
zijn, dan aanvaarding. Dit nu is niet te bewijzen. Art. 61
van het algemeen polder-reglement in Noord-Holland kan hier
niet te pas' komen, want dat ziet op eenen eisch of beroep
tegen derden, welke het bestuur nalatig is te doen, geenzins
op eene actie tegen het bestuur zelf. Daarenboven de Inge
landen zullen volstrekt niet bezwaard zijn, de ondervinding zal
het leeren. (Brief van den Heemraad Gevers van Endegees t
aan Hoofd-Ingelanden, in dato 27 April 1856).
Voor de Veiling.
a. Zal de waterberging, bij kavels van 20 bunders, hoe
krachtig ook het stoomvermogen voor de drooghouding zij
voldoende wezen? Het is niet zeker uit te maken, maar het
is onmogelijk om den maatregel van zulke groote kavels alge
meen te maken. Met de volkomene goedkeuring der Regering,
werd derhalve besloten het plan uit te voeren met die wijziging,
dat aanvankelijk en slechts zoo lang dit niet ondoelmatig bleek
te zijn, de verkaveling zou geschicden bij stukken van 20 bunders
b. Er werd op geene besparing gerekend. Zouden kavels
van 20 bunders den landbouw nadeclig zijn of den koopers
afsehrikken? Neen! koopers die bekend zijn met de moeite en
kosten verbonden aan het gedurig opmaken en uitschieten van
een aantal slooten en slappe toezakkende gronden, waar de
slootkanten niet blijven staan, zullen het aanlokkelijk viiiden
van dezen last bevrijd te zijn. Zij kunnen met de menigvuldige
greppen voor de eerste bebonwing toch vcreischt, hunne landen
aanvankelijk genoeg a'wateren en met den grond der greppen
voldoende zwartmaken.
C. Een niet te bezwdrend redmiddel zal te vinden zijn in
eene bepaling der koop-voorwaarden, dat indien grooter waterber
ging onmisbaar wordt gekeurd, die gevonden zal worden niet
door versnippering der kavels, maar door verbreeding all een
der oorspronkelijke kavelslootentogten of vaarten.
Indien het later noodig wordt bevonden de vaartentogten
of slooten te verbreeden, geschiedt dit door vergraving der
aangrenzende landen ter keuze van het bestuur en tegen scha
deloosstelling te bepalen naar de regelen der wet. (At. 3 van
art. 28 der veilconditien).
d. De commisie behoudt voor als nog voor Rijksrekening
de bemaling der landenhet onderhoud van al wat tot den
polder behoort, benevens het uitsluitend beheer over den polder.
(Art. 20 der veilconditien). De koopers zijn gehouden te beta-
len als bijdrage in de kosten der bemaling, enz./ 7 per bunder.
(Art. 21 der Veilconditien).
e. De commissie van beheer en toezigt behoudt alsnog
het uilslnitend beheer over den polder en zulks tot tijd en wijle
die geheel is verkocht of vroeger als dit van Rijksweze geraden
wordt geacht. Alsdan gaat al het hier genoemde of bedoelde
behalve de werken tot ontlasting van Rijnlands boczem, met
baten en lastenin eigendom en onderhoud, benevens bet beheer
over den geheelen polder, aan het te benoemen polder-bestunr
over, op zoodattige voorwaarden, regleinenten of andere be-
palingen van administratie als in het belang van den polder
en der ingelanden noodig geoordeeld wordt. (Art 20 der
Veilconditien).