WEEKBLAD van 1860. Vrijdag, 17 February A A N LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. G ;V Hoofdredacteur: C. E. DE CLERCQ. DE Y00RSTELLEN TOT YERBETERING. HAARLMERMB, Yjrt ]Z v Abonnementen worden aangenomeu bij de Boekhandelaars C. M. VAN GOGH. Leidschestraat, te Amsterdam, J. J. VAN BREDERODEHaarlem, bij den Heer BRIEVENGAARDER te Ilaarlemmermeer en verder bij alle solicdo BOEK HANDELAREN en POSTDIRECTEUREN in het Rijk. De Prijs is C, in het Jaar. Elke 3 Maanden wordt over f 1,50 beschikt. Advektentien van 15 regels 50 Cts.elke regel meer 10 Cts., behalve 35 Cents Zegelregt bij elke plaatsing. Alle Toezendingen moeten franco geschieden aan den Hoofdredacteur, te Amsterdam. Bij dit IVommer behoort een Bijvoegsel. IV. Geschiedenis van den overdragt des Polders. Vervolg Wij hebben gezien in welken toestand een deel der polder-eigendommen verkeerde in den winter en het voorjaar van 1856, volgens de verklaring van de Meercommissie zelve. Op voliedigheid maken wij geen aanspraak. Trouwens noch de Meercommissie, noch haren Voorzitter hebben het tot nu toe noodig geacht daarvan eene volledige beschrijving te leveren. Een meer volledig overzigt vinden wij in de Memo- rie van den Dijkgraaf (in N°. 5 biz. 17 medegedeeld). De Ingelandendie het gebeurde bij de overneming des Polders tot nog toe slechts bij geruchte of ten deele door vriendelijke mededeeling van een Iloofd- ingeland of lid van het Dagelijksch Bestuur kenden, zullen zekereven als wijdie Memorie met voldoe- ning hebben gelezen. Maar is het alles waarheid wat daarin omtrent den toen bestaanden toestand des Polders voorkomt Ziedaar eene vraagdie niet onbeantwoord mag blijven. In de eerste plaats zegt de Dijkgraaf is het geblekendat ketels en pompen aan de machines zeer veel te wenschen overlaten." Wij hebben gezien, wat de Heer van der Boon Mesch omtrent den toe stand der ketels heeft medegedeeld; maar wat zeggen nu de bevoegde en benoemde deskundigen" daar- omtrent „Meer opzettelijk hebben wij UEd. nog bezig te houden over de ketels, welke wij ongelukkig in slechten staat bevonden hebben." Eene aanhoudende werking gedurende 7 jaren heeft ze natnurlijk zeer versleten." Het zoude gevaarlijk zijn, om niet meer te zeggen, om daarmede al de pompen te doen werken of den waterspiegel van het Meer nog lager te houden, in een woord, om daarmede aan de werktuigen het uiterste vermogen te geven. Zij moesten daartoe bijna alien vernieuwd worden en indien men tegen de kosten, die zulks zoude veroorzaken, opzag, zoude men naar onze meening goed doen, door voort te gaan met hetzelfde aantal pompen en dezelfde stoomspanning welke men nu bezigt, maar met bijvoeging van nog twee ketels bij ieder werktuig." Men zou daardoor aan de werktuigen meerdere snelheid geven, zonder de stoomspanning te vermeer- deren en langen stilstand vermijden, welke door het schoonmaken der ketels veroorzaakt wordtomdat dit dan bij afwisseling konde geschiedenzonder den gang van het werktuig te doen ophouden. Voor ieder werk tuig schatten wij de kosten op p. m. 25,000. Wij achten het alzoo van het hoogste belang dat de pompen en ketels in uitmuntenden staat wor den gebragt en dat men niets onbeproefd late, om daartoe te geraken, dat de stilstand zoo min moge- lijk noodig worde, vermits wij nu drie jaren achter- een gezien hebben, dat een aanhoudend gereed zijn der werktuigen een hoofdvereischte is, om vruchten te kunnen trekken dezer schoone onderneming." Wij ontleenen dit deel van het rapport aan den brief van 4 April 1856 N°. 17, door Dijkgraaf en Heemraden aan de Commissie van beheer en toezigt gerigt. Wat van de stoomtuigen door den Dijkgraaf is gezegd kan zeker met het oog op dit rapport niet in zachter woorden worden gekleed. Hetzelfde geldt voor hetgeen van den Ringvaartde Ringdijk en de Ringvaartsboorden gezegd wordt. Een rapport, daar van in der tijd opgemaakt, met staten en teekening, die den toestand in de bijzonderheden vermelden en dat in het archief van den polder berust, zou dien minder zacht gekleurd kunnen afschilderen. Bovendien was aan aanlegplaatsenter beveiliging der Ring vaartsboorden niet gedacht. Ferschillende binnenkanalen vorderen aanzienlijke uitdiepingen". „Sommige lengte- en dwarstogten zijn geheel gevuldzeide de Dijkgraaf. Is het niet zeer zacht en voorzigtig gezegd Wij zouden de vraag niet toestemmend durven beantwoordenindien wij niet met eigen oogen hadden gezien, in welk eene ernstige mate dit niet op verschillende" of sommige" maar op alien toepasselijk was. Maar er hadden voor Rijks rekening toch verdie- pingen plaats gehad, zelfs nog na den overdragt des polders in 1856? Wei zeker. Wij weten niet alleen waar die hebben plaats gehad, maar ook hoe zij zijn uitgevoerd. Wij constateren dus als ooggetuige, dat die ver- diepingen slechts in de Hoofdvaart, in de Liedetogt en in een deel der Kager- en Lisser-dwarstogten enz. hebben plaats gehad, twee jaren nadat de noodzake- lijkheid hiervan reeds overtuigend was gebleken. De uitvoering heeft niet alleen „veel te wenschen" overgelaten, maar meer dan dat. WTas echter hier- mede uitgevoerd, wat de Meercommissie zelve in 1856 in dit opzigt noodzakelijk achtte Immers neen slechts een zeer klein deel daarvan. Wij zijn toevallig in het bezit van een' brief der Commissie van 21 Augustus 1854, N°. 8419/5816, aan een der koopers gerigtdie zich, bij missive van 19 Julij te voren, over den gebrekkigen toestand van den „IJtogt" schijnt beklaagd te hebben. Hierin lezen wijWat betreft de waterloozing van B 1 tot 7de sleuf door den Spieringweg, welke die bevordert, kan vooreerst blijven bestaan. Tegen dat die opgeruimd wordt, zal de IJtogtwaarop de even- genoemde perceelen afwatering hebbenverbeterd zijn en de daarop uitkomende kavelslooten door de eige- naars moeten worden vcrdiept, tot behoud van den natuurlijken waterweg. Zoodanige waterweg bestond niet voor geheel de Sectie M. en een gedeelte van Sectie J. Daar hebben wij dus duikers moeten leggen in Uw geval bestaat die verpligting niet". De brief vangt aan als volgtUwe missive van 19 Julij 11. vorderde naauwkeurig onderzoekin ver- band tot hetgeen naar omstandigheden kan worden toegestaanzonder onbillijkheid jegens andere eige- naars." B. 17 vormen te zamen 174,89 bunders volgens den staat der te verkoopen perceelen. Volgens de kadastrale opneming zijn zij zelfs bijna 6 bunders grooter. Al was het slechts om den regel te beves- tigen geen regel zonder uitzonderingverdient dit als feitopmerking. De natuurlijkewaterweg voor die perceelen heeft in 1854 verbetering noodig; zij bestaat niet. Eene sleuf in den Spieringweg, die natuurlijk den weg onbruikbaar moet maken en waarin voor rekening van het Rijkzoo als elders geen duiker kan worden gelegdbevordert de waterloozing en wordt als zoodanig geduld. Nu zal zeker in 1855 die natuurlijkewaterloozing hersteld zijn althans in 1856? Neen. Wij zijn thans reeds 1860 ingegaan en er is geene hand ter verbetering aan dien IJtogt geslagen. Een voorbeeld uit zeer velen zij genoeg. Voor dat wij verder gaan gevoelen wij ons ver- pligt eene opmerking te maken. De brief des Heeren Gevers van Endegeest in het vorig nommer op- genomen, geeft er aanleiding toe. Wij vreezen voor gevolgtrekkingen bij anderenalhoewel wij die zelf niet maken. Wij willen ze daarom voorkomen, althans er tegen waarschuwen, dat men uit onze geschiedenis van den overdragtgevolgtrekkingen make, die niet de onze zijn, zelfs al zouden wij ons zelven niet vrij kunnen pleiten, daartoe aanleiding te hebben gegeven. Men zou al ligt kunnen meenendat wij niet verre waren van het denkbeeld, dat de Commissie van beheer over de droogmaking niet eerlijk en ter goeder trouw hadde willen handelen. En toch tegen zulk beweren zouden wij zeer sterk moeten opkomen, Wij schrijven met volkomene overtuiging en trachten die zonder terughoudingzoo duidelijk en Jcrachtig mogelijk uit te drukken. Maar juist daarom waarschuwen wij voor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 1