I 1 - 58 Haarlemmermeer-Polder. -- I I Hn dagen, in werking was gekomen, stond wederom van 14 tot 27 November stil en werkte den overigen tijd met 4 ketels slechts 389 /2 uren. Ongelukkiger was het echter nog met den Oruquius gesteld. Hij werkte dagelijks met slechts 4 ketels en toch in het geheel niet meer dan 433 /2 in plaats van 720 uren. Slechts 6 dagen werd de werking 24 uren voortgezet; de meeste overigen slechts 9 tot 12 uren. In December eindelijk stond de Leeghwater wederom 22 dagen stil. De werking op nieuw den 27 Nov. aangevangenwerd den 30s'on weder gestaakt. Den 19 December kwam hij eerst weder in werking, stond gedurende de Kersdagen en de twee volgende wederom stil en deed slechts 156 J/2 uren werking gedurende de geheele maand, maar thans met 5 ketels in plaats van vroeger met 4. De Oruquius werkte tot den 9 December door met 4 ketelsstond daarna tot den 22sten stil en werd toen eerst met 6 ketels in werking gesteld. Hij werkte in het geheel 381 uren, maar stond op 31 December wederom stil. Alleen de Lynden heeft nagenoeg regelmatig door- gewerkt tot 25 December en in dien tijd 594 uren werking verrigtwaarna hij de 5 laatste dagen der maand heeft stilgestaan althans tot 31 December des mid- dags ten 12 ure, op welk tijdstip hij weder in wer king is gekomen, zoo als uit de opgave in het Weekblad N°. 2 blijkt. In ons volgend N°. zullen wij in een Bijvoegscl den waterstand en de werking der stoomtuigen ge durende de laatste maanden in hun geheel voor elken dag mededeelen. Ieder onzer lezers, Ingelanden of geene, kunnen zich alsdan van de waarheid onzer opgaven overtuigen. Verschillende vragen blijven echter hierbij te doen over. Waarom hebben de stoomtuigen zoo weinig werk verrigt? Waarom heeft de Oruquiushoewel hij dagelijlcs in November heeft gewerkt, toch niets meer gedaan dan het daglicht kon zien? Waarom hebben zij zoo mcnigvuldig en zoo lang stil gestaan Waarom hebben de Leeghwater en de Oruquius tot in de laatste dagen van December slechts met 4 ketels gewerkt en dientengevolge per minuut zulk een gering aantal slagen gemaakt? De overtuigingdat de stoomtuigen g«en voldoend aantal ketels bezittenof om ons van de uitdrukking der Commissie Storm Buy sing c. s. te bedienen, de ketels zijn niet groot genoeg om, al zijn zij in volkomen goeden en zuiveren toestand, stoom genoeg te leveren", scheen toch bij Dijkgraaf en Heemraden, en althans bij den Dijkgraaf vast genoeg te staan? Wanneer het dan zeker isdat alle ketels voor de nultige werking der stoomtuigen worden vereischt, waarom is dan in een tijd van zeer dringende behoefte slechts een zoo veel kleiner aantal ketels gestookt, als noodzakelijk wordt geoordeeld? De geldcn voor het voldoende onderhoud van de bestaande ketels waren immers bij de begroo ting van 1859 toegestaan? De Leeghoater heeft van 9 Eebruarij af tot 31 Augustus stilgestaan en tijd om de bestaande ketels te herstellenheeft derhalve niet outbroken? De Oruquius heeft van 19 April tot 31 Augustus niet gewerkt dan op 12 en 13 Mei, te zamen 26 uren met 6, en op 23 tot 25 Julij, te zaraen 50 uren slechts met 4 ketels, en daar werd dus ook zeker een zeer voldoende tijdruimte voor de noodzakelijke herstellingen gegeven. De Lynden heeft van 6 Mei tot 24 September slechts 43 uren ge werkt met 5 ketelsis de tijdruimte niet veel te 1-uim om het bestaande in volkomen staat van onder houd te houden De behoefte aan een grovter aantal ketels is uit- gemaakt. De niet-Lngeland heeft ze niet bestreden. Onder de deskundigen is dit slechts door den Heer J. A. Beyerinck geschied in zijn rapport van 28 Mei 1859 als antwoord ingediend op de vereerende uitiioodiging van den Dijkgraaf van 11 April daaraan voorafgaande. Het maken van nog 2 ketels aan den Oruquius (waarom niet eerst aan den Lijnden, die de meest nnttige werking uitoefent?) is in de vergadering van Hoofd-Ingelanden van 24 Augustus 1859 goed- gekeurd en het verlangde crediet daarvoor toegestaan. Eerst een half jaar daarna, namelijk op 3 Maart aanstaande, zal de aanbesteding van het daartoe ver- eischte ketelgebouw plaats hebben. De Stoompost van 11 September, zeide van dit laatste besluit, dat de uitvoering werd voorbereid en, naar hij vertrouwde, met kracht zou worden voltooid." Is dit in waarheid geschied Op al deze vragen wenschen wij onzen lezers en de Ingelanden een afdoend antwoord te kunnen geven. Wij zullen in een volgend nommer zien, hoever wij liiertoe in staat zijn. ONTWERP-BEGROOTING voor 1860. Vervolg Nog om eene andere reden komt het ons wen- schelijk voor, dat de buitengewone uitgaven niet in de berekening van den omslag voor 1860 worden opgenomen. Wij weten tochdat door het Dagelijksch Bestuur een plan tot verbetering van den polder is ontworpenhetwelk binnen kort aan de vergadering van hoofd-ingelanden ter beoordeeling zal worden aange- boden. Zoo men de behandeling van deze zaak krach- tig tracht door te zetten en alzoo blijken geven wil, dat men den verloren tijd zoo veel mogelijk wil zoeken in te winnen (het benoemen der commissie Storm Buysing c. s.de eerste aanleiding daar toe, dateert toch van Junij 1857), dan zal voorzeker nog in dit jaar eenen aanvang kunnen gemaakt worden met het uitvoeren der noodig geoordeelde verbeteringen. Welk ook het plan tot verbetering moge zijn, dat aangenomen wordt, voorzeker zullen daartoe aanzien- lijke sommen vereischt wordenwelke wel niet uit de jaarlijksche hefting zullen kunnen worden bestreden. Men zal alzoo toch spoedig tot het opnemen van geldenop ruimer schaal dan tot nu toe geschiedde moeten besluiten, en dan is het voorzeker doelmatiger de geldenwelke jaarlijks door de ingelanden boven de gewone uitgaven kunnen worden opgebragt, tot betaling van rente en aflossing te doen strekkendan dat men daarmede een klein deel der buitengewone werken tot stand brengt. Een dergelijk stelsel zou het bestuur teveus in staat stellen alle noodig geoor deelde verbeteringen zoo spoedig mogelijk uit te voeren terwijl men anders genoodzaakt zoude zijn hiermede slechts opeenvolgend te werk te gaan, ten einde daardoor de jaarlijksche lasten meer gelijkelijk te ver- deelen. Het kan nu, naar ons oordeel, aan geen twijfel onderhevig zijndat het tot stand brengen van alle verbeteringen in een zoo kort mogelijk tijdsbe- stek verre de voorkeur verdient; daardoor toch kan de polder binnen weinigejaren in eenen toestand gebragt wordenbij welken zelfs hoogere lasten veel minder zullen drukkendan die welke in den tegenwoordigen onvolmaakten staat van zaken moeten worden opgebragt. Wij achten dat ook inzonderheid van toepassing op het verdiepen der togten en het hardmaken der wegen. De noodzakelijkheid en het nut van deze werken is algemeen erkend. Indien het dus alleen om financiele redenen is, dat men in twee of meer jaren wil uitvoeren wat in een jaar kan worden tot stand gebragtdan gelooven wijdat het opnemen van geldentot het zoo spoedig mogelijk voltooijen van deze werken, ten sterkste moet worden aanbevolen. Daartoe bestaatonzes inziensnog eene tweede gewigtige reden. Welke ontwerpen ook door het nieuwe Ministerie mogen worden voorgedragen en door de Kamers zullen worden aangenomenzeker is het dat binnen korten tijd groote werken in ons land misschien in onze onmiddelijke nabijheid zullen worden aangevangen. De prijs van het arbeidsloon en van vele materialen zal daardoor ongetvvijfeld aanmerkelijk stijgen en het is alzoo zeker dat op alle werkendie men voor dien tijd kan ten uitvoer brengen, eene be- sparing zal worden verkregendie in geene verhouding kan komen met de meerdere rente der geldendie men daartoe eenige jaren vroeger zoude moeten opnemen. Onze meening is echter niet, dat wij het wenschelijk achten, dat met het uitvoeren der in de begrooting voorgestelde werken gewacht zal worden tot dat de plannen tot verbetering van den Polder zullen zijn vastgesteldwij bedoelen hiermede alleen de bepaling op welke wijze de daarvoor gevorderde gelden zullen gevonden wordenacht men later het hier aangeprezen stelsel minder verkiesselijk, dan stelt het artikel „buiten- gewone omslag" toch de gelegenheid open, het daardoor ontstaande te kort in de ontvangsten weder aan te vullen. Integendeel is o. a. eene tijdige aanbesteding van het hardmaken der wegen voorzeker van groot belang, wijl, zoo alreeds in den zomer de begrinde we gen eene zekere vastheid kunnen verkrijgende kosten van aanleg daardoor zeer verminderd worden en dit op den prijs van aanbesteding ongetvvijfeld van invloed zijn moet. Het is geenszins dat wij het oog sluiten voor het vele dat ten deze opzigte reeds werd tot stand gebragt, en volgens de ontwerp-begrooting zou 1860 hierin ook bij de vorige jaren niet achterstaan. Het voorstel is om hard te maken Yijfhuizer dwarsweg, westzijde, tusschen Sectie E en H2000 el. Bennebroeker dwarsweg, westzijde. 4000 Lisser dwarsweg, westzijde3000 Hoofdweg van het kruis naar het Venne- perdorp6000 te zamen. 15000 el. Voor verdiepingen wordt in 1860 uitgetrokken 20,660. Hiermede wordt bedoeldde verdiepingen van de Vijfliuizer- en Zmer-dwarstogtenden Benne broeker dvvarstogt, westzijde, en een gedeelte langs den IJwegvoor zooverre de wegen langs die togten begrind zullen worden. In het geval men zich hiertoe blijft bepalenzou toch waarschijnlijk reeds in 1861 het hardmaken der dwarswegen en van de eene zijde van de hoofdvaart voltooid kunnen zijn. Maar wij ontveinzen nietdat wij gaarne zouden ziendat in het plan tot verbetering van den polder (dat toch wel niet uitsluitend tot het verbeteren der bemaling bepaald zal zijn, maar wel al het noodig geachte zal omvatten) ook het hardmaken der overige lengtewegen begrepen werd. Zoolang toch het geheele net van wegen niet is voltooidheeft maar een klein deel der bewoners nut van die, welke hard gemaakt zijn. Als men gedurende den winter, al is het maar een vijfhonderd el, van den begrinden dwarsweg ver- wijderd isdan is het voor het vervoer der produkten onverschillig of die weg verbeterd zij dan niet, en eerst wanneer al de wegen begrind zijnheeft men het volledig voordeel van deze verbetering. En het is dan toch ook niet meer dan billijk dat van een werk, waartoe alien geldelijk evenveel moeten bijdragen, ook alien gelijkelijk voordeel trekken. Na de zorg voor eene behoorlijke water-ontlastinggelooven wij niet dat er eene uitgave isdie zoo spoedig op middelijke wijze in handen van ingelanden terugkeert en die van zoo overwegenden invloed op den pacht- en koopprijs der landerijen is, dan die voor de verbetering der wegen. Onder de buitengewone uitgaven wordt nog/1500 voor beplanting van de oostzijde van den Kruisweg uitgetrokken. Ook hier schijnt ons eene zelfde besehou- wingals wij reeds boven maaktenvan toepassing. Zoo men van oordeel isdat het beplanten der wegen voor rekening van den polder eene voordeelige zaak iswaarom wordt daarvan dan ook niet eenen alge- meenen regel gemaakt en te gelijkertijd met het begrin den de wegen beplant; maar ook dit zou met daartoe opgenomen gelden behooren te geschieden, wijl men de bijdragen der ingelanden niet goed kan vorderen voor eene uitgavedie niet direct noodzakelijk is en meer als eene voordeelige spekulatie, ten nutte van den polder gedaan wordt. Voor kosten van regtskundig of technisch onderzoek wordt 100 aangevraagd. Het is niet om het bui- tensporige der somdat wij hierop de aandaeht willen vestigen. Integendeel gelooven wijdat wat meerdere uitgaven voor technisch onderzoekzoo wel nu als vroegerzeer goed hadden kunnen geregtvaardigd worden. Wij willen daarover echter geen ongegrond oordeel uitspreken, wijl in dit opzigt voorzeker meer geschieddedan ons tot nu toe bekend is. Bij de voordragt van het plan tot verbetering van den polder zal ons zulks voorzeker blijkendaar de noodzakelijkheid tot het versterken van de bemaling toch wel voornamelijk zal aangetoond moeten worden uit al wat de ondervinding en een opzettelijk tech nisch onderzoek omtrent het waterbezwaarde nuttige werking der machinesde doorkwelling - der dijken enz. hebben geleerden voorzeker zullen de opgaven daaromtrentin het rapport der commissie Storm Buysing c. s. en in andere geschriften over dit ontwerp vervat, aan eene naauwkeurige berekening pn een naauwlettend onderzoek getoetst zijn geworden. Zie hier eenige beschouwingendie wij aan het oordeel van ingelanden wenschten te onderwerpen. Woensdag 29 Eebruarij worden in de vergadering van het Dagelijksch Bestuur de bedenkingen der Commis sie tot onderzoek der Begrooting onderzocht, en waar schijnlijk zal 8 dagen later de Begrooting in de ver gadering van Hoofd-Ingelanden ter tafel komen. Alle bezwaarschriften moeten alzoo voor dien tijd ingediend worden. Door de Heeren Mr. A. A. Delcourt van Krim- PEN, J. H. C. VAN DER KUN, J. VAN DER HOOP jAC.Zn. en p.proc. II. H. van Dam, W. van Dam Il.H.Zn. is, onder dagteekening van Haarlem, 24 Eebruarij 1860, het volgende adres ingezonden. AAN HEEREN HOOFD-INGELANDEN VAN DEN HAARLEMMERMEER-POLDER. Geven met gepasten eerbied te kennen de ondergeteekenden eigenaren van gronden in den Haarlemmermeer-Polder. Dat de hoogst aanzienlijke schade aan hunne eigcndommen ■p—Hani—IM

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 2