Weekblad van Ilaarlemmermeer, 41 BIJVOEGSEL Jugcsmtbetn PLANNEN r> t vk&r*' TOT HET van Vrijdag 2 Maart 1860. TOT VERBETERING VAN DEN HAARLEM ME RMEER-P OLDER. De toestand, waarin de Haarlemmerraeerpolder in den laatsten tijd heeft verkeerdmag niet langer voortdurenis een denkbeeldwaarmede de belang- hebbenden bij die inpoldering in de laatste maanden meer gemeenzaam zijn gewordenen het is dan ook niet te verwonderendat zoowel de organen der publieke opinie, als verschillende grondeigenaren in den polder, zich deze zaak aantrekken en op ver schillende wijzen bij het Bestuur aandringen om af- doende plannen tot verbetering te ontwerpen en voor te dragenvan slechts enkele zijden werden daartoe min of meer bruikbare bouwstotfen ingezonden, die met erkentelijkheid voor de goede bedoelingen der inzenders zijn aangenomen. JDe groote geldkwestie schijnt voorshands minder geteld te wordenwanneer maar het einddoel, drooghouding van den Polder onder alle gewone omstandigheden, aanneming van een vast winterpeil, kan bereikt worden. De gevoelens omtrent de middelen die moeten aan- gewend worden ter bereiking van het voorgestelde doel, zijn uiteenloopend en onbepaald, en het is welligt om die reden dat nog geen der belanglieb- benden geneigdheid heeft betoond, een geregeld plan ter verbetering van den Polder aan het oordeel van het publiek te onderwerpen; maar wat daar ook van zijzooveel mag als zeker aangenomen worden, dat plannen die tot verbetering kunnen strekkenin de tegenwoordige oogenblikken met meer blijmoedigheid zullen ontvangen worden, dan het bekende rapport van de Heeren Storm Buy sing c. s., in het laatst van 1858 ingediend (na twee drooge jaren), ten deele viel. Ik wil daarmede niet beweren dat geen strijd zal ontstaanwanneer door het Bestuur middelen tot verbetering binnen langeren of korteren tijd worden voorgesteldmaar neem aandat de drang der om standighedendie in 1856 tot eene overhaaste over- neming van den Polder, hetzij te regt of ten onregte deed besluitenvan aard veranderd isen dat weldra de tijd zal aanbreken, dat afdoende maatregelen in het leven geroepen moeten worden, wil men voorko- men dat deze zoogenaamde nationale onderneming op een zeer ongunstig standpunt geplaatst wordt, want ik neem aandat het niet lang meer duren kan of vele eigenaars en bruikersniet in het bezit van genoegzaam kapitaal, worden verpligt den Polder te ruimen terwijl de eigendommen, in navolging van hetgeen in andere droogmakerijen gezien is geworden en nog dezer dagen gezien wordtvan waarde beroofd of aan den Polder overgelaten worden. Op het gevaar af, van in gevoelen te verschillen met andere belanghebbenden en bestuursledenzoo als in het begin des vorigen jaars plaats greep, toen het mij goeddacht eene gunstige beoordeeling omtrent het reeds genoemd rapport Storm Buysing c. s. in de Amsterdamsche Courant van 2 Februarij 1859 te plaatsengevoel ik lust den strijd over de midde len tot verbetering van den polder te openen, ik doe zulks in de overtuiging, dat uit wrijving van denk- beelden de waarheid ook hier het beste aan het licht ,zal komen, Yooraf zal het noodig zijn eenige bijzonderheden nit de poldergeschiedenis der vier laatste jaren aan te halen en toe te lichtenten einde het standpunt aan te wijzen, waarop het bestuur en de ingelanden zich thans bevinden. Spoedig nadat de vele bemoeijingen eenigermate waren verminderddie de overneming van den polder in zeer onvoldoenden toestand te weeg bragten, werd van verschillende zijden de wensch te kennen gege- ven, om door buitengewone middelen den toestand van den polder te verbeteren. Reeds den 25sten Maart 1857 werd door het Da- gelijksch Bestuur eene buitengewone begrooting bij Hoofd-Ingelanden ingeleverd, ten bedrage van een millioen. Deze begrooting werd in de vergaderingen van 29 April en 13 Mei in behandeling genomen en ten slotte met 7 tegen 5 stemmen verworpen. Daar de zaak der afzonderlijke bemalingen reeds, van het eerste oogenblik na het optreden van het polderbestuureen punt van beraadslaging uitmaakte, waren met het oog daarop aanzienlijke geldsommen uitgetrokken. De vrees evenwel, dat het bestuur nog niet genoegzaam op de hoogte was, om met juist- heid te kunnen bepalen wat in de gevolgen blijken zou al dan niet noodig te zijn, deed, en welligt te regt, op dit oogenblik uitstel verkiezenten einde voor misrekening gevrijwaard te zijn. Eene tweede bijzonderheid die om het liQog belang der zaak de aandacht van het bestuur bepaaldelijk vorderde, betrof de reeds genoemde zaak der afzon- derlijke bemalingen of inpolderingen, waaromtrent van verschillende zijden voorstellen werden ingeleverd. Een groot deel der ingelanden, vooral zij die laag land gekocht haddenwaren de meening toegedaandat inpoldering het middel was, om de uitgestrekte vlakte op een gelijkmatig peil te houdenwaartoe als voor- beeld vele Noord-Hollandsche droog gemaakte polders werden aangewezen; het bestuur meende dat stelsel niet te mogen aannemen, en wenschte de drooghouding van den polder uitsluitend aan de stoomtuigen over te latenin alien gevalle af te wachten wat de on- dervinding in deze aan de hand zou doen. Niet alleen bij het bestuur, maar ook bij Gede- puteerde Staten van Noord-Hollandwerden door de belanghebbenden pogingen van gelijke strekking te werk gesteldhetwelk eindelijk ten gevolge had, dat het polderbestuurin overleg met Heeren Gedepu- teerde Statenoverging eene commissie van algemeen als deskundig erkende mannen uit te noodigen en te benoemen, ten einde na te gaan en te onderzoeken welke middelen aangewend moesten worden, om bij voortduring op eene voldoende waterontlasting te kun nen rekenen. De benoeming dezer commissie, onder voorzitting van den Heer Storm Buysing, werd een gelukkig denkbeeld genoemd en met algemeen genoegen vernomenterwijl de hoofdpunten, waarom trent het onderzoek dezer commissie loopen moest den toestand der stoomwerktuigen en het beginsel van uit- of inpoldering betrof. Aan de commissie werd onder anderen gevraagd Zijn de drie stoomwerktuigen voortdurend in staat den polder droog te houden? Is het wenschelijk tot inpoldering over te gaan en zoo ja, op welke wijze? Door uitmaling op de ringvaart? Met uitmaling op eigen boezem? Door vrijheid te gevenmet kleine molentjes naar eigen goedvinden te laten opmalen tot zeker peil? Ik meende deze gestelde vragen hier te moeten releveren, omdat, zoo als straks blijken zal, het on- derwerp niet is afgedaanmaar weldra op nieuw behandeld zal worden. De commissie bragt, zoo als bekend isin het laatst van 1858 een rapport uit, dat gedrukt en vrij algemeen verspreid werd, ten einde de belanghebben den in de gelegenheid te stellen over dat stuk een eigen oordeel te vellen, De slotsom van het rapport kwam daarop neder Dat de ongunstige staat, waarin de polder ver- keerde, was toe te schrijven aan den onvolkomen en onvoltooiden toestand, waarin die aan de particulie- ren is overgedragen. Aanzienlijke verbeteringen aan de twee stoomwerk tuigen de Cruquius en de Lyndenwerden voorgesteld. Verdieping en daarstellen van waterleidingen aan- geraden. Afsluiting van 3800 A 5000 bunders hoog land met afzonderlijke bemaling op de Ringvaart, als beginsel aangenomen. De commissie overtuigd zijnde dat eene verbetering der machines alleenonvoldoende wasmaakte in haar rapport eene tegenstelling tusschen geheele in poldering en afsluiting der hoogere gedeelten; haar advies vielzooals wij gezien hebbenten voordeele van het laatste uitvoornamelijk om reden der hoogere kosten en bezwaren in de regeling der sterkte van het binnengemaal. Bij uitpoldering der landen hooger liggende dan 4 el -s- AP., stelde de commissie zich voor, de landen beneden dit peil meer bepaaldelijk aan de werking der stoomtuigen over te latende overige door wind- of stoomkracht afzonderlijk te bemalen. Wanneer het stelsel eener inpoldering gevolgd wordt, bij eenen verkleinden binnenboezem (tot ongeveer 130 bunders) moet het water uit de afzonderlijke binnenpolders op dien boezem worden gebragt door molens aan maal- peil onderworpendie alzoo het water aan de stoom werktuigen toevoerenterwijl de vermeerdering van kracht, daartoe noodig, gevonden kan worden door het plaatsen van een of meer gangen vijzelmolens op verschillende dwarstogten. Be viaag moet nu gedaan worden, wefk opthaal aan het rapport, zoogenaamd Storm Buysing," ten deele viel? waarbij opgemerkt mag worden, dat de bijzonder drooge jaren 1857—1859 daarbij van invloed zijn geweest. Van verschillende zijden werd het rapport aangevallen in brochures door belangheb benden en bestuursleden, zelfs belangstellenden, die, noch Ingelanden of huurders waren meendcn geroepen te zijn den staf over het rapport te breken. Verdediging der bestaande stoomtuigen, in de plaatsstelling van eigen denkbeelden en plannen, ontkenning van het bestaan van belangrijke kwel waren hoofdzaken ter bestrijding, terwijl eindelijk het rapport bij de verkiezingen van Bestuursleden, in het voorjaar en den zomer van 1859 djensten deed, zeker van eene tegenovergestelde strekking, als de opstellers zelf, al hadden zij zich geene bijzondere gunstige ontvangst voorgesteld, immer in de gedach- ten kon zijn gekomen. Noodeloos is het, hierover verder uit te weiden en alleen valt te vermelden dat bij het bestaand verschil van gevoelen eene Commissie van drie leden uit het Dagelijksch Bestuur verslag uitbragt in dato 14 Februarij 1859, waarbij mede op eene indirecte wijze het meergemeld rapport werd bestredenwaarbij het maken van waterberging op den voorgrond stond, en voor het stelsel van uit poldering, een auder werd in de plaats gesteld, welligt diep doordacht, maar niet ligt in praktijk te brengen. Een en ander gaf aauleiding dat het collegia van Dagelijksch Bestuur den 29sten Maart 1S59 "besloot om bij het bestaand verschil van meeningenaan Hoofd-Ingelanden voor te stellen de zaak een jaar te laten rustenen inmiddels eenige verandering en ver betering aan den Cruquius uit te voerenhoezeer zulks in strijd was met de meening der commissie uit het bestuurdie zulks geheel ongenoegzaam en onvoldoende had beschouwd. (Zie biz. 4 van het rapport.) In de vergadering van Hoofd-Ingelanden, dd. 6 April 185 9 werden de verschillende beschouwingen op nieuw behandeld en ten gevolge van het verschil van mee ningen, op voorstel van Mr. J. P. Amersfoordt besloten, al de stukken betrekkelijk deze zaak in handen te stellen van den Heer Hoofd-Ingenieur J. A. Beijerinck, om consideratie en advies. Den 28sten Mei 1859 werd door genoemden Hoofd- Ingenieur een rapport uitgebragt, waarbij de stelling op den voorgrond stonddat het geenzins de bedoe- ling was, om zich te mengen in den strijd van mee ningen die ontstaangedrukt en gewisseld waren naar aanleiding van het verslag der commissie S t o r m Buysing, c. s.terwijl alleen eene beoordeeling gegeven werd van de voorstellen door de commissie uit het bestuur van Hoofd-Ingelanden voorgedragen. Een nader antwoordin dd. 29 Junij 1859, van de commissie uit het bestuur was luervan het gevolg terwijl de vergadering van Hoofd-Ingelanden in hunne zomer-bijeenkomst goed vonden de noodige gelden toe te staan voor het aanbrengen van twee ketels aan den Cruquiusmet de daarmede in verband staande werken, in de verwachting daarmede voor het tegenwoordige de zaak te kunnen laten rusten en af te wachten wat de tijd verder aan de hand zou geven. Voor het oogenblik waren daarmede verdere beraad- slagingen en het opsporen van middelen tot verbete ring geeindigd en tevenszoo men meendehet rapport der commissie Storm Buysing c. s.in gezelschap van de daaruit gevolgde memorien en verslagen brochures en wat des meer zij eene eerlijke begrafenis bezorgd. Wordt vervolgd.) Haarlem Dijkgraaf van den 27 Februarij 1860. Haarlemmermeer-Polder J. L. VAN DER BURCH. Dezer dagen is door de Heeren D e 1 c o u r t c, s. aan HH. Hoofd-Ingelanden een adres ingediendhou- dende verzoek, om onmiddellijk over te gaan tot in- of uitpoldering der lage landen en tot verbetering van al de wegen, Dat adres isdoor gezegde Heeren, ook toegezonden aan die grondeigenaren in de Meer, welke tevens zijn Hoofd-Ingelandenen zulks ten fine van mede-onder- teekening of adhaesie. Zonder nu te treden in eene beoordeeling van het adres zelve, zoo schijnt een verzoek tot adhaesie ge- rigt aan die Heeren, welke in hunne qualiteit van Hoofd-Ingelanden op het adres moeten beslissen minder voegzaam, daar toch hijdie zich vooraf door zijne mede-onderteekening verbindt of in eenen bepaalden zin verklaartniet kan worden geacht de zaak met die onpartijdigheid te beoordeelen, welke noodig is om eene beslissing te nemen in het wel begrepen belang van alien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1860 | | pagina 5